Halverwege de première van het muziektheaterspektakel De vlinderprinses, dinsdagavond op de es bij de kerk van Zweeloo, werd mij gevraagd wat ik ervan vond. Kort daarvoor waren we door een veldwachter met onze muntjes naar ’het horecaplein’ gestuurd. Het was pauze. Een half uur, en beslist niet langer.
Ik wist niet goed was ik ervan vond. Ik had mijn kritische bril afgezet. Recensent Peter van Strien mocht voor Dagblad van het Noorden een oordeel vellen over deze veel besproken en in de lokale media meermaals aangekondigde productie. Ik was niet beroepshalve aanwezig.
Toen de pauze was afgelopen schoof ik de kritische bril ineens terug op de neus. Waar keek ik naar? Wat vond ik ervan? Was het ‘goed’, was het ‘matig’, was het ‘slecht’? En waar bleek dat dan uit, waar zat dat in? Was dat ‘de schuld’ van de schrijver, de regisseur, van iemand anders?
Terwijl het schouwspel zich verder ontwikkelde – op een aardappelveld was een graaipartij om goud gaande – moest ik denken aan wat Pierre Bokma had verteld aan het einde van de laatste aflevering van Zomergasten. Ja, hij was toen misschien een beetje aangeschoten. Maar wat hij zei, over recensenten, had hij voorbereid. Anders kon er geen fragment worden getoond uit de animatiefilm Ratatouille.
“Het stomste stuk dat iemand maakt, is altijd nog beter dan wat de recensent erover schrijft”, vatte Bokma de boodschap van het door hem gekozen fragment samen.
Gezeten op een klapstoeltje op de tweede rij wilde ik Bokma gelijk geven. Er viel best wat op De vlinderprinses aan te merken. Op de verstaanbaarheid, op de timing van de acteurs, op de noodzaak van het verhaal, op de wijze waar op het decor was ingericht, de zichtlijnen, de lengte van het stuk.
Tegenover die kritiekpunten stond het gegeven dat iets bijzonders werd getoond op de plek waar vlak na de Tweede Wereldoorlog een archeologisch vondst was gedaan. Door amateurs, onder leiding en met inzet van professionals – dat. In een omgeving waar dergelijke voorstellingen zeer schaars zijn – dat ook. Door een gemeenschap – dat vooral.
Bladerend in het programmaboekje zag ik twee pagina’s ingeruimd voor het noemen van sponsoren. Allemaal bedrijven uit de buurt, die ook nee hadden kunnen zeggen tegen een verzoek om steun in natura. Voor het aantal kappers was een complete kolom uitgetrokken. Ik op mijn beurt had gedurende de voorstelling geen moment aan een kapper gedacht.
In plaats daarvan luisterde ik naar de enorme hoeveelheid muziek in de voorstelling. Ergens had ik gelezen dat Jan Kruimink, de Harry Bannink van Zuidoost-Drenthe, 25 nieuwe composities had geschreven voor De vlinderprinses – ondanks zijn ziekte. Er zaten pareltjes tussen, vooral als ze werden gezongen door Martijje, die zich in mijn oren wederom bewees als een geweldig zangeres.
Tot zover de recensent in mij. Ik zette de bril weer af.
Toen het even dreigde te gaan regenen, werden poncho’s uitgereikt. Jetta Kleinsma, de commissaris van de koning, had toen al tien minuten achtereen in het Drents iets voorgelezen over de context van het stuk, een strijd die ooit in de omgeving van Zweeloo had plaatsgevonden. Onze auto stond ondertussen dankzij verkeersregelaars veilig geparkeerd op het gras van een weiland dat op het laatste moment door iemand uit de buurt beschikbaar was gesteld. Omdat de aanvankelijke parkeerplaats door hevige regenval een dag daarvoor onbruikbaar was geworden waardoor een logistieke ramp dreigde.
Noem het maar iets kleins.
De gedachte dat honderden mensen hier de afgelopen maanden druk mee zijn geweest, ontroerde mij. Ze deden dat niet om de centen, maar uit vrije wil. Dat muziekvereniging Excelsior had toegewerkt naar ‘een stip op de horizon’. Dat schoolkinderen voor het eerst een bijdrage leverden aan een grote theaterproductie in hun dorp. Dat dankzij De vlinderprinses mensen elkaar voor het eerst beter leerden kennen. Zingend, acterend, Drents pratend, slepend met spullen, kleding naaiend, kapsels fatsoenerend.
Ik bedoel te zeggen dat De vlinderprinses een zeer geslaagd sociaal cultureel-project is.
Ook bedacht ik, wellicht ietwat off topic, dat Bokma in Zomergasten het gekozen fragment uit Ratatouille niet volledig had geïnterpreteerd. Want het fragment, waarin een recensent aan het woord komt, gaat niet om de constatering dat een artistiek product altijd meer waarde heeft dan de kritiek op dat product. Het gaat volgens mij om wat na ‘die bittere waarheid’ wordt gezegd door een culinair recensent genaamd Ego.
“Soms riskeert een recensent wel degelijk iets: namelijk in het ontdekken en verdedigen van iets nieuws. De wereld is vaak hard tegen nieuw talent en nieuwe creaties. Het nieuwe heeft vrienden nodig”, zegt Ego in het fragment.
Dan vervolgt hij: “Gisteravond maakte ik iets nieuws mee. Een fantastische maaltijd uit een bijzondere, onverwachte hoek. Dat zowel het maal als de bereider mijn mening over kookkunst op de proef stelde, is een enorm understatement. Ze deden mij schudden op mijn grondvesten. Ik heb nooit mijn minachting verborgen voor Gusto’s beroemde motto ‘Iedereen kan koken’. Maar ik besef dat ik nu pas echt begrijp wat hij daarmee bedoelde. Niet iedereen kan een groot kunstenaar worden. Maar een groot kunstenaar kan overal vandaan komen.”
Het was een mooie avond in Zweeloo. Er volgen er vast meer.