In het Huus van de Taol in Beilen is vrijdagmiddag een nieuwe dichtbundel van Ton Peters ten doop gehouden, De maon hef de nacht under de nagels. Dat gebeurde met inleiding door Baukje Bloemert, een optreden van de zoon van Peters, de te weinig bejubelde dichter Kasper Peters uit Eenrum, met een toelichting van poëzie-propagandist Nicolette Leenstra Assen en de overhandiging van een eerste exemplaar aan een man genaamd Roelof.
Aldus samengevat was het een gebeurtenis als zo vaak en zo velen. Bijzonder was evenwel dat de nieuwe bundel gedichten bevat die Peters de afgelopen jaren uit het Amerikaans naar het Drents heeft vertaald. Hij deed dat, zoals het hoort, in eenzaamheid en stilte, slechts gestoord door het waaien van de wind, tijdens perioden van grote droogten en het vallen van regen. Meestal 's avonds, omdat Peters een man is die te laat opstaat en zeer traag op gang komt.
Bijzonder was ook dat de bundel halverwege de bijeenkomst meteen werd besproken door de recensent van deze krant, Dagblad van het Noorden. Hoe kan het dat die man de gedichten nu al gelezen heeft, terwijl het eerste exemplaar nog maar net is uitgereikt, in ons bijzijn, onder onze natte ogen, zag men denken. Dat ze bij Dagblad van het Noorden bovenop het nieuws zitten weten we, maar voor het nieuws aan, in Beilen nota bene, waar het leven trager gaat dan elders, eigenlijk is dat bizar.
Daarop luisterde het gezelschap min of meer geïnteresseerd naar wat de recensent te vertellen had. Tien minuten mocht zijn praatje duren, lang genoeg voor groeiende ergernis. Typisch een Westerling, dacht een aantal van de aanwezigen. Een beetje hier komen vertellen hoe zit, en waar wij tijdens het lezen op moeten letten, alsof we dat zelf niet weten.
Stik d'r maar in. Straks een borrel.
De recensent herhaalde nog maar eens dat we met iets bijzonders van doen hadden. Ook hij liet de naam Ted Kooser vallen, de echte auteur van de gedichten. Een Amerikaan uit Iowa die zijn dagen slijt in Nebraska, twee enorme lappen grond waar nauwelijks mensen wonen. In de Verenigde Staten wordt het gebied laatdunkend fly over country genoemd, omdat er geen reden voor bezoek is. Wie er vandaan komt wil er weg. Wie er woont prevelt het Veenkoloniale mantra 'Was niks, is niks, kan nooit wat worden'.
Kooser is de uitzondering die de regel bevestigt. Hij schrijft al meer dan een halve eeuw gedichten die door een grote groep Amerikanen kan worden gelezen, en dat zegt wat in een land waar de televisie grote verwoestingen heeft aangericht. Kooser is zelfs een dichter om in de gaten te houden, om meerdere redenen.
Jaren achtereen schreef hij een gedicht dat hij op een ansichtkaart plakte en vlak voor Valentijnsdag naar de vrouwen van zijn vrienden stuurde. Zijn eigen vrouw zou daar geen bezwaar tegen hebben. Na verloop van tijd ontvingen zo'n 2500 vrouwen tot hun vreugde jaarlijks een Valentijnsgedicht van Kooser. Ton Peters had het willen bedenken.
De recensent vertelde voorts dat Kooser tien jaar geleden is benoemd tot Dichter des Vaderlands van de Verenigde Staten. Hij droeg die kroon zo goed dat zijn termijn met een jaar werd verlengd en zijn bundel Delights and Shadows werd bekroond met de Pulitzerprijs voor poëzie, een onderscheiding voor de beste Amerikaanse dichtbundel van het afgelopen jaar.
Wat maakt de gedichten van Kooser zo goed? Eigenlijk weten ze dat alleen in de Verenigde Staten. En dan met name die Valentijnsvrouwen, want het werk van Kooser is hier onbekend. Voor zover de poëzierecensent van Dagblad van het Noorden het kon achterhalen, is Kooser niet in het Nederlands vertaald.
Het laat weer eens zien hoe vreemd de wereld in elkaar steekt. Met films en popmuziek uit de Verenigde Staten worden we doodgegooid, alsof er elders geen films en popmuziek worden gemaakt. Er gaat geen dag voorbij of kranten en televisie berichten over Donald Trump, de Amerikaanse president. De berichten hebben steeds dezelfde strekking: Trump veroorzaakt problemen en een deel van de Amerikanen wil van hem af, maar zover is het nog niet. Morgen meer van hetzelfde.
Maar van de Amerikaanse poëzie weten we in Nederland niks.
Behalve dan in de provincie Drenthe. Waar Ton Peters, in 1952 geboren in Dieren en woonachtig in de provincie Groningen, de moeite heeft genomen om werk van Ted Kooser uit Garland in Nebraska – een dorp met 216 inwoners – te kopen, te lezen en te vertalen naar het Drents.
Terwijl de recensent van het Dagblad van het Noorden dit vertelde, trok een golf van verontwaardiging door het Huus van de Taol. Licht maar toch merkbaar. Er werden bedenkelijke blikken gewisseld.
Zo erg is het dus. Een jaar na de ondertekening van het convenant waarin is bepaald dat het Nedersaksisch een volwaardige streektaal is, zijn we in het Huus van de Taol te Beilen bijeen voor de presentatie van een bundel Amerikaanse gedichten. Die zijn vertaald door iemand uit Gelderland, wat geen Drenthe is, iemand die hooguit afgeleid Drents spreekt. En we worden hierover toegesproken door iemand die helemaal geen Drents spreekt.
Gaat de armoede dan nooit voorbij?
Ondertussen vertelde de recensent over de eigenschappen van Kooser's gedichten. Hij nam woorden als 'toegankelijk' en 'helder' en 'spot' in de mond. Hij sprak over universaliteit en individualiteit, over rurale poëzie en urbane poëzie, terwijl hij net zo goed over de poëzie van het platteland en de stad had kunnen spreken. Wie een breed varken te pakken heeft, laat dat varken breed op de ladder hangen.
Is het onderscheid tussen ruraal en urbaan wel van deze tijd?
Misschien in de Verenigde Staten, in Iowa en Nebraska, in staten waar niemand wil wonen en dus nauwelijks steden zijn. Maar wat moeten wij ermee in Nederland? In een van de meest dichtbevolkte landen ter wereld? Waar zoveel mensen wonen dat er zelfs geen ruimte is voor een beetje stikstof in de natuurgebieden, die paar lapjes grond langs A28?
De gedachten gingen uit naar de tegenstellingen tussen de Randstad en de provincie, daar was vaak iets om te doen, vooral in kranten. Zoals laatst nog, toen de boeren met hun tractoren naar Den Haag gingen om de toekomst van hun bedrijven veilig te stellen en dus die van de Rabobank en de mondiaal opererende agro-industrie. Ook toen werd gedaan alsof er een kloof bestond tussen groen en grijs. Alsof hier sprake was van achterstand en daar van voorsprong. Hier het verleden en daar de toekomst. Hier de lasten en daar de lusten.
De recensent had in de bundel van Kooser en Peters geprobeerd iets van het hierboven genoemde te ontdekken. Dat was hem niet meegevallen. Met zijn kennis van het Amerikaans en het Drents, in De maon hef de nacht under de nagels staan de gedichten in twee talen naast elkaar, had dat niets te maken, vertelde hij parmantig. Die kennis was voldoende.
Het kwam volgens de recensent vooral doordat de gedichten van Kooser en Peters niet over het verschil tussen de stad en het platteland gaan. Ja, misschien oppervlakkig, omdat er woorden in voorkomen als boerderij, krekels, vleermuizen, spitten, boomgaard en pet, zaken die je in de stad minder en in het dorp vaker tegenkomt. Pet eigenlijk uitgezonderd. Alleen hipsters dragen tegenwoordig petten. In de stad.
De gedichten van Kooser en Peters gaan over wat ónder het oppervlak ligt. Ze gaan er over dat we een buitenwereld zien. Maar dat voor wie langer kijkt, wie tijd heeft om stil te staan, het vermogen heeft íets dieper na te denken, ook een binnenwereld bestaat. Het domein van de werkelijke werkelijkheid. De ruimte waarin liefde en dood, verlangen en verlies, tijd en ruimte de hoofdrol spelen. Waar zaken een eigen leven leiden in een eigen tempo. Los van de opgedrongen hectiek van alledag en de terreur van de oprukkende afleiding.
In het voorwoord van De maon hef de nacht under de nagels schrijft Ton Peters dat hij de gedichten van Ted Kooser aanvankelijk in het Nederlands wilde vertalen. Dat lukte hem niet. Hij schrijft dat hij de gedichten zich pas eigen kon maken toen hij ze naar het Drents vertaalde.
De recensent noemde dit raadselachtig. En in plaats van het raadsel te vergroten, wat altijd beter is, kwam hij met een tweeledige verklaring.
Allereerst, zo sprak de recensent, duidt dit op de Verdrentsing van de in Zevenhuizen woonachtige Ton Peters. Het lijkt er op dat Peters, na velen jaren lezen en schrijven, vertalen en nadenken, de Drentse taal onder de knie begint te krijgen. We mogen dat een prestatie van formaat noemen. In de verte glinstert het ereteken van het Huus van de Taol.
Drents is weliswaar een toegankelijk taal, maar het is geen taal die iedereen kan spreken. Sterker, er zijn steeds minder sprekers. Het zou zomaar kunnen dat er over een paar decennia helemaal geen sprekers meer zijn. Hooguit nog een paar zachte klanken die er op duiden dat we de IJssel zijn overgestoken en aan de oude kant zijn beland. Deze of gene zijde. Met Ton Peters wordt de krimp een halt toegeroepen. Iedereen die van taalverscheidenheid en diversiteit houdt, zal dat toejuichen.
De tweede verklaring had betrekking op het Drents,dat zich inderdaad goed leent voor het uitdrukken van de essenties zoals die in de gedichten van Ted Kooser verstopt zitten. De wezenlijke thema's, de tijdloze zaken die zich niets aantrekken van het komen en gaan van modes en grillen. Die geen nieuw-Nederlands nodig hebben om verstaan en begrepen te worden.
Er wordt beweerd dat het Drents op zijn of haar retour is. Omdat de taal het tempo van nu niet bij kan houden. Omdat de gebruikers te oud en te moe zijn om de taal te vernieuwen. Wat niet wil zeggen dat het Drents ongeschikt is om uitdrukking te geven aan volwaardige ideeën, observaties en gevoelens.
Het Drents functioneert nog steeds. Het heeft nog steeds iets te vertellen wat iedereen aangaat en bezighoudt. Dat bewijst De maon hef de nacht under de nagels.
Los daarvan moet er nog iets genoemd worden, sprak de recensent terwijl een aantal mensen in het Huus van de Taol een droge mond begon te krijgen. Ton Peters heeft met zijn vertaling niet alleen het Drents verrijkt. Hij heeft de literatuur in Nederland verrijkt: met gedichten die hiervoor nog niet bestonden. Hij deed dat met hulp van Ted Kooser, een dichter die tot voor kort vrijwel niemand hier kende en die we niet meer zullen vergeten.
Dat gezegd hebbende wachtte de recensent van het Dagblad van het Noorden kort op een applaus.
Toen dat uitbleef, raapte hij zijn papieren bij elkaar, mompelde iets van dank u wel voor de aandacht, en stapte opzij om plaats te maken voor een nieuw onderdeel van het programma: een optreden door het Light Verse Collectief, een mede door Ton Peters opgericht gezelschap gespecialiseerd in, jawel, light verse. Vaak goed, soms ook om te lachen. Het applaus dat daarop uitbrak, was voor hen bedoeld.
Na afloop het optreden begon het onbekrompen innemen van drank en spijzen zoals dat gebruikelijk is literaire kringen. Dus ook in Drenthe.Ted Kooser, vanwege zijn broze gezondheid afwezig in Beilen, krijgt zijn dichtbundel per post toegestuurd.