Geef het Nedersaksisch toch eens wat vaker door
5-2-25
Een nieuwe aflevering in de serie ‘dat wisten we al, toch goed dat het wetenschappelijk is onderzocht, want weten is nog geen meten’. Mijn oog viel op een persbericht afkomstig van de Rijksuniversiteit Groningen. Raoul Buurke, gespecialiseerd in dialectometrie, fonetiek, sociolinguïstiek, methodologie en statistiek, heeft daar onder de vlag van de Faculteit Letteren een proefschrift opgesteld met de titel Frisian and Low Saxon in flux.
‘Friezen gebruiken de taal vaker thuis en geven deze beter door dan bewoners in het Nedersaksisch taalgebied’, aldus het persbericht voouitlopend op een promotie 13 februari. ‘Ook vermengt het Fries minder met het Nederlands dan het Nedersaksisch, concludeert promovendus Buurke op basis van onderzoek naar de staat van twee talen.’
Buurke en zijn collega’s hebben aan de hand van een vragenlijst geschat hoeveel mensen het Fries of Nedersaksisch gebruiken in het Noorden. Op basis van 38.500 respondenten is gebleken dat ongeveer 48% van de bevolking in Friesland het Fries thuis gebruikt, terwijl maar 17% van de bevolking in Groningen en Drenthe het Nedersaksisch thuis gebruikt, aldus de onderzoeker.
Verder is becijferd dat rond de 70% van Fries-sprekende ouders consistent het Fries doorgeeft, terwijl het doorgeefpercentage van Nedersaksisch-sprekende ouders in een periode van 40 jaar sterk gedaald is: van ongeveer 50% voor kinderen geboren rond 1960 naar 30% voor kinderen geboren aan het begin van de 21e eeuw.
Ook aardig: uit Buurkes onderzoek blijkt dat de verschillende Friese varianten meer op elkaar zijn gaan lijken, maar niet op het Nederlands. Een vergelijkbaar patroon werd gevonden voor Groningse varianten, al zijn deze varianten juist wèl meer op het Nederlands gaan lijken.
‘Voor de andere Nedersaksische varianten zijn de lokale verschillen juist groter geworden. Buurke vermoedt dat dit komt doordat steeds minder mensen de streektaal via hun ouders leren en eerder van verschillende mensen in de omgeving. Hierdoor leren ze waarschijnlijk minder consistente uitspraakpatronen aan, waarvoor ook recentelijk bewijs is gevonden onder Brabantse streektaalsprekers.’
Nog een citaat uit het persbericht:
‘Voor het behoud van streektalen ligt volgens Buurke een verantwoordelijkheid bij zowel de overheid als streektaalsprekers zelf. 'De overheid kan beleid voeren om de streektaal actief te ondersteunen en om negatieve vooroordelen weg te nemen. Streektaalsprekers moeten zelf ook opkomen voor hun taal en durven te erkennen dat de taal een waardevol onderdeel is van hun identiteit en het culturele erfgoed, zodat het duidelijk is waarom iedereen baat heeft bij het behouden van de streektaal. Een taal is meestal niet meer terug te krijgen als die eenmaal verloren is.’