Leest ‘Grondsoorten’ van Martha Heesen
7-10-24
Het boek slingerde al een tijdje door de kamer, maar nu ben ik dan echt begonnen met lezen in Grondsoorten van Martha Heesen. Arbeid verplicht, want het verhaal speelt in het een Drents gehucht. Aan mij de taak te achterhalen of er iets lelijks of schoons over het verspreidingsgebied van Dagblad van het Noorden wordt beweerd.
De naam van het gehucht wordt niet genoemd, althans nog niet. Met als gevolg dat ik voortdurend probeer te bedenken waar het zou kunnen spelen. Amen misschien? Mantinge? Lhee? Heesen houdt het knap verborgen. Waarom dan zo nadrukkelijk op de achterflap vermeld dat het hier een Drents gehucht betreft?
In het eerste hoofdstuk voert Heesen een wandelaar op, een van buitenaf. Hij moppert op zijn gastvrouw, die het woord logement niet kent, maar van een ‘bie-en-bie’ spreekt. Hij moppert ook op ‘karakterloze kleine huizen vol karakterloze kleine burgers met hun kleine burgermanstragiekjes’. Lekker is dat. Een zeurzak.
Ergens heeft de man wel gelijk. De bewoners die aan het woord worden gelaten zijn inderdaad stuk voor stuk mensen met een eigen tragiek. Sjouke heeft bijvoorbeeld een ongeluk veroorzaakt met zijn tractor en loopt nu met zijn ziel onder arm. Zijn buren, twee zussen die niet met en zonder elkaar kunnen, kissebissen of ze hem moeten helpen of met rust moeten laten.
‘Duif’ wordt op school gepest, kinderen noemen haar poepchinees – zelf vindt ze het erger dat ze wees is. ‘Goudvis’ is door meerdere vrouwen verlaten en wordt nu ook van zijn paard geworpen. Iris is net in het gehucht komen wonen, in de hoop op een nieuwe start. ‘Niets is af’, schrijft ze even mismoedig als hoopvol in een poging de boel op orde te krijgen.
Die Iris komt mij het meest sympathiek voor in deze kleine roman, die mij aan Onder het melkwoud van Dylan Thomas doet denken. Op bladzijde 103 heeft ze in haar nieuwe huis een boekenkast in elkaar gezet:
‘Met elke verhuizing was het zo gegaan dat ze bij het uitpakken en inruimen van de boeken vond dat een ware schat verzameld had, waar ze trots op was, ook al zag niemand dan zijzelf die schat, en ook al kon ze zich van verreweg de meeste boeken helemaal niets herinneren. Ze zit nu op de grond tussen die schijnbaar chaotische verzameling; ze gaat alles herlezen, neemt ze zich voor, ze heeft hier tenslotte tijd genoeg. Tenzij ze opeens doodgaat natuurlijk.’
Nu weer verder lezen.