Kalm aan Eva Jinek, goed voorbeeld doet goed volgen
Live kijken naar landart van Robert Smithson in Utah en Emmen

Bij Bert Hadders aan de proattafel in Valthermond, het Mordor van het Noorden

Proattafel Voel het veen Valthermond
Verleid door een intensieve marketingcampagne kocht ik een kaartje voor de eerste dag van het Voel het veen-festival in Valthermond. Ik was niet de enige. Concertzaal d’Rentmeester zat vrijdagavond goed vol voor het festival-onderdeel Proattafel. Het affiche beloofde bijdragen van Maarten Zwiers, Herman Sandman, Annemiek Drenth & Alfred Koops, Willem Foorthuis en Erik Harteveld.

Bert Hadders leidde de boel in banen en zorgde ervoor dat ik gaandeweg in gaten kreeg dat de taal en cultuur van de Veenkoloniën centraal stonden in het programma. Omdat Hadders van de muziek is, ging het uiteraard ook over Nedersaksische muziek. Dat bleek onder meer tijdens het gesprek met Maarten Zwiers, zoals wellicht bekend een wetenschapper met een interesse in regionale identiteit.

Er kwam veel aan de orde, veel meer dan ik hier kan en wil vermelden. Ondertussen was ik vooral nieuwsgierig naar de bijdrage van Erik Harteveld, ook omdat ik die ik nergens in d’Rentmeester aantrof – aan de bar niet, achter de bar niet, onder de bar niet, niet tussen de coulissen en ook niet in de gordijnen. Wel werd tamelijk onverwachts door Hadders ene Gerard Nijenhuis aangekondigd. Die was toch dood?

Het bleek te gaan om doctor G. Nijeveen, specialist etnische muziek van het Meertensinstituut en tevens begenadigd trekzakspeler. Ik citeer hier het slot van zijn voordracht op basis van in het halfduister met een stompje potlood opgetekende aantekeningen. Die voordracht relativeerde alle recente opwinding over de liedkunst in het Nedersaksische taalgebied in het algemeen en die van de Veenkoloniën in het bijzonder:

'Het is wetenschappelijk onomstreden dat de ontwikkeling van de liedkunst sterk afhankelijk is van de grondsoort. Op het zand is de liedkwaliteit subliem. Veengrond zorgt voor matig maatgevoel en infantiele intervallen. Veen is funest. Veen smoort elke muzikaliteit. Ieder weldenkend mens weet dat in de Veenkoloniën helemaal niet gezongen wordt.

Het is een naargeestig oord waar helverlichte kassen schrille schaduwen werpen op mens en dier, waar de eeuwige wind en regen het humeur bedrukt en giftige moerasgassen uit pruttelende poelen iedereen de adem beneemt, waar de grond zompig is, waar alles schimmelt en verrot en kinderen zwijgend geboren worden.

Hier wordt niet gezongen. Er wordt niet eens gepraat. Elke ademtocht staat in het licht van overleven, elk kledingstuk is klam. Hoesten dat is wat mensen doen in de Veenkoloniën. Maar zingen, nee, dat doen ze niet. Er is geen reden voor een lied in het Mordor van het Noorden. Böse Menschen kennen keine Lieder.'

Af en toe werd in de zaal hard gelachen om de woorden van Nijeveen, vooral door Bert Hadders. Maar toen de doctor was uitgesproken klonk achter in zaal ook boe-geroep - ik zou het als aarzelend en bevreesd willen typeren. Het was alsof de aanwezigen het niet mochten horen, omdat het langs het Zuiderdiep zou kunnen leiden tot kwaaie gezichten terwijl dankbaarheid veel meer gepast en gewenst is.

Het was al met al een verwarrende en zeer informatieve avond. Wat op zijn tijd heel fijn kan zijn.