Met Jacques d'Ancona in de kast
6-8-24
Ook ik stond maandag langs de laatste route die Jacques d’Ancona door Groningen aflegde. Niet bij het sportpark van Be Quick aan de Rijksstraatweg, niet bij de redactie van Dagblad van het Noorden aan de Lubeckweg, niet bij de Stadsschouwburg, maar aan het Gedempte Zuiderdiep ter hoogte van het voormalige kantoor van Nieuwsblad van het Noorden. Zeker op droeve dagen is een mooi uitzicht veel waard.
Later die middag hoorde ik Eric Nederkoorn tijdens de finale afscheidsbijeenkomst in Martiniplaza op bewonderenswaardig vermakelijk wijze vertellen dat Jacques 67 jaar (!) voor de krant heeft gewerkt en hoe hij zich aan het Zuiderdiep heeft gedragen. Het deed hem, Nederkoorn, denken aan een krankzinnigengesticht.
“Op de stadsredactie trok iemand een blad van een vingerplant over zijn hoofd om tussen de deadlines door zijn roes uit te slapen. Iets verderop lag een andere redacteur over zijn bureau gebogen zijn bijkluswerk als masseur van de avond ervoor te verwerken. Jacques d’Ancona en zijn collega Ger van Gelder voerden geregeld een luidruchtige sketch op met Jiddisch accent a la Max Tailleur. Of ze deden samen een rondje Snip en Snap.”
Ik zag het helemaal voor me, ook al heb ik nooit een dag aan het Zuiderdiep gewerkt. Ik ken Jacques alleen van zijn optredens aan de Lubeckweg, tegenwoordig het Dagblad-pand, waar hij ons steevast begroette met de aanhef ‘Hallo familie!’.
Wat mij aan de Lubeckweg opviel, was van een andere orde. Het ging er steeds zakelijker aan toe. De oprukkende efficiency werkte de gulle lach met doelgerichte duwtjes het pand uit.
Jacques was niet alleen heel goed in wat hij deed, vooral als theaterrecensent, hij was ook een beetje verwend. Dat kon je hem niet echt kwalijk nemen. Hij had de bedrijfseconomische bloei van de krant mede mogelijk gemaakt, de beroemde tijd dat het geld door de ramen naar binnen waaide en daarna tegen de plinten op klotste. Het tijdperk ook met personeel voor ieder denkbaar klusje.
Toen ik Jacques leerde kennen, aan de Lubeckweg dus, was die tijd op zijn retour. Het geld waaide nu uit het raam en soms vloog het personeel er achteraan. De intikdame verdween, het redactie-archief verdween, de beeldredactie werd gedecimeerd, net als de afdeling vormgeving, het aantal systeemredacteuren nam af, het redactiesecretariaat kromp, de automaat met slaatjes en cola verdween, de receptie verdween, resterende afdelingen werden samengevoegd, interne verhuizingen volgden.
Maar Jacques bleef, hoewel gepensioneerd. En nog mooier: hij gedroeg zich alsof de gouden jaren konden terugkeren als je maar bleef doen waarin je geloofde en waar je voor stond: kritische journalistiek die mensen niet naar de mond praat, maar zegt waar het op staat en de (podium)kunsten serieus neemt.
Veel van het ondersteunend personeel was inmiddels verdwenen, dat wist Jacques ook wel. Daarom klopte hij steeds vaker aan bij resterende collega’s om de steeds complexere klusjes gedaan te krijgen die ‘we’ door de krimpende markt voortaan zelf moest doen. Met name het redactiesecretariaat heeft bergen werk voor hem verzet. Met alle liefde, vermoed ik. Want zo zijn ze daar.
Doordat we als redactie steeds kleiner kwamen te wonen, belandde ik samen met Jacques in een kast. De bovenste planken mocht ik vullen met boeken, de onderste plank was bestemd voor Jacques’ verzameling folders van musicals. Totdat ook die kast verdween en ons gedeelde lot uit elkaar werd gescheurd. (Over digitalisering en ontlezing worden verschrikkelijke verhalen verteld, maar de meeste mensen weten niet half hoe erg de werkelijkheid is.)
Waar ik dankzij mijn vaste dienstverband een andere kast wist te bemachtigen, belandde Jacques als medewerker uiteindelijk ergens in een la. De oneindig nieuwsgierige Nederkoorn onthulde maandag wat hij in zo’n la werd bewaarde: een doosje sigaartjes om stiekem te roken met daarnaast gevulde koeken voor als hij weer eens geen tijd had genomen een fatsoenlijke maaltijd te eten.
Over de verzameling folders, bijna allemaal in elkaar gezet door Joop van den Ende, gladgestreken door Albert Verlinde en van nietjes voorzien door Erwin van Lambaart, zweeg Nederkoorn. Hij was in Martiniplaza de hem door Monuta toegestane spreektijd al ver gepasseerd en moest nog aan zijn lof, eerbied en bewondering beginnen.
Een week geleden hoorde ik dat Jacques aan de Lubeckweg op zijn laatste dag een envelop had laten bezorgen bij het redactiesecretariaat. Inhoud: zijn deurpas en een brief met dankzegging voor alles en als laatste het verzoek zijn computer op te schonen en de rest van zijn spullen weg te gooien.