Opmerkelijkheden bij het overlijden van dichter, schrijver, vertaler en jurylid Willem van Toorn (1935 - 2024)
3-6-24
Uitgeverij Querido maakte vrijdagavond via een persbericht bekend dat Willem van Toorn is overleden. Het nieuws was in de uren daarvoor al rond gegaan via sociale media. Toch verraste het mij, om verschillende redenen.
Eerste reden is dat ik de dagen daarvoor had doorgebracht lezend in twee boeken die dankzij Van Toorn recent zijn verschenen: Kafka voor beginners en Ik moet u zo ontzettend veel schrijven. Een keuze uit de brieven van Franz Kafka. Twee jaar eerder was het door Van Toorn vertaalde Verzameld proza van Kafka verschenen. Kafka overleed vandaag – 3 juni – 100 jaar geleden.
Tweede reden is dat ik vorige week een interview uitwerkte waarin literatuurhistoricus Henk Nijkeuter onder meer vertelt hoe in Drenthe gereageerd kon (en kan) worden op boeken waarin een (vermeend) verkeerd beeld van Drenthe wordt geschetst. Willem van Toorn publiceerde in 1963 zo’n boek, de roman De toeschouwers.
Om een heel andere reden moest ik eveneens die vorige week denken aan de essay-reeks ‘Het verdriet van Drenthe'. Van Toorn leverde in 1995 een bijdrage aan deze reeks door terug te blikken op de gebeurtenissen na het verschijnen van De toeschouwers, volgens de auteur een somber getoonzette roman die gesitueerd was in een niet nader genoemd Drents dorp.
Hieronder een deel uit dat essay, met dank aan De krant van toen:
‘Geruime tijd na het verschijnen van het boek werd ik laat op een avond gebeld door een zeer kwade man. Hij was directeur van een Drentse VVV en van mening dat ik in mijn boek de provincie Drenthe had beledigd. Ik had dit gewest en zijn bewoners afgeschilderd als achterlijk en primitief.
Ik vroeg geschrokken af hoe iemand in godsnaam een provincie kon beledigen en of hij wellicht van mening was dat Gerard Kornelis van het Reve met zijn boek ’De avonden’ de stad Amsterdam of de provincie Noord-Holland had beledigd. (De vergelijking was niet helemaal uit de lucht gegrepen mijn jeugdwerk was zeker sterk beïnvloed door dat boek.) ’Daar noemt u ook wel een smerig boek’, riep de man nog kwader. En dat hij het er niet bij liet zitten. Ik begreep dat tegen deze woede geen argumenten zouden helpen en legde neer.
Korte tijd later stond er een paginagroot stuk in een veelgelezen landelijk ochtendblad waarin getergde inwoners meldden dat ze zich in het boek herkenden. Iemand wist zelfs het schoolhoofd aan te wijzen - terwijl deze figuur, zijn zelfmoord plegende vrouw en hun dochter toch werkelijk gebaseerd waren op Amsterdamse figuren uit mijn kindertijd. Ik vond het een vervelend relletje.
Natuurlijk had ik indrukken van mijn eigen verblijf in Drenthe in najaar en winter van 1956 gebruikt in het boek. Misschien had ik dat in mijn onervarenheid ook wel te doorzichtig gedaan. Maar even natuurlijk was ik er niet op uit geweest wie dan ook te ’beledigen’.
Ik was in Drenthe beland na een versnelde opleiding tot onderwijzer met een bonus van, als ik me goed herinner, 300 gulden van minister Cals, in die tijd van onderwijzerstekort op het platteland een enorm bedrag. Als je een baantje vond aan een twee- of driemanschooltje ontliep je daarmee de militaire dienst.’
Dankzij Henk Nijkeuter weet ik dat met het niet nader genoemde Drentse dorp door Van Toorn Lheebroek werd bedoeld.
Alsof dit alles niet genoeg was, werd zaterdagmorgen de winnaar van de Buddingh’-prijs bekendgemaakt: Sytse Jansma met Rozige maanvissen. Ook dat gebeurde via een persbericht, met daarin de melding dat de Buddingh’-prijs sinds 1988 wordt uitgereikt.
De eerste ging naar Elma van Haaren met De reis naar welkom. In de jury zat destijds… Willem van Toorn.