Nog iets over de kwijnende krantenrecensie. Twintig redenen om te blijven recenseren
De uitdijende filmcultuur in Noord-Nederland leidt in maart tot twee Drentse filmpremières

Leest ‘Monsieur le coloriste. Jac. van Looy, dubbeltalent’ van Marco Daane

Biografie Monsieur Le coloriste Jac van Looy
Ter voorbereiding op een interview met Marco Daane, vrijdag 10 maart tijdens De Literaire Hemel in Amen, lees ik diens biografie van Jac. van Looy. Ja, dat een is naam van vroeger. Van Looy leefde rond de vorige eeuwwisseling en is bij lezers van nu mogelijk vooral bekend van Jaapje, het verhaal van een weesjongen dat ik overigens nooit gelezen heb.

Op het stofomslag van de biografie prijkt een afbeelding van een schilderij dat diezelfde Van Looy (1855 – 1930) in 1893 maakte nadat hij uit Parijs terugkeerde, het heet de Tuin. Het oogt als een impressionistisch werk, maar is het niet, al was het maar omdat de maker zich geen impressionist wilde noemde. Hij had andere opvattingen over de schilderkunst, net zoals hij andere opvattingen over literatuur had.

Volgens sommigen behoort Van Looy tot de Tachtigers, maar dat is volgens Daane ook niet helemaal juist. Van Looy was een tijdgenoot van de Tachtigers, was met de meesten zelfs bevriend, publiceerde in De Nieuwe Gids, maar hoorde er niet helemaal bij. Het gegeven dat Jaapje uit 1917 zijn bekendste werk is, zegt al iets. Zelf beschouwde hij De wonderlijke avonturen van Zebedeus uit 1910 als zijn belangrijkste boek.

Van Looy was een weesjongen en voorbestemd om koetsen te beschilderen. Hij heeft dat ook gedaan, maar zijn talent bleek zo groot dat hij werd gestimuleerd een kunstopleiding te gaan volgen in Amsterdam – daar liep hij die Tachtigers tegen het lijf. Zijn talent werd nog eens onderstreept met de toekenning van de Prix de Rome, wat betekende dat hij op reis mocht of moest en op locatie het werk van grote kunstenaars moest kopiëren.

Dat kopiëren stond hem tegen, maar het reizen beviel. Het bracht hem in Italië, Frankrijk, Spanje en ook Noord-Afrika. Terug in Nederland kon hij niet goed aarden. Hij vestigde zich in het Gooi, waar hij last had van voorbijrazende automobielen, en raakte op afstand van het gewoel in Amsterdam. Hoewel hij als schilder flink produceerde, brak hij nooit echt door. Wat hij schreef sloeg veel beter aan.

De biografie van Daane gaat, denk ik, over ergens bijhoren. Van Looy was actief in een tijd dat de kunst in Nederland een grote ontwikkeling doormaakte en meer aandacht kwam voor de individualiteit en onafhankelijkheid van kunstenaars. In hoeverre was het dan toch nodig om deel uit te maken van netwerken en aansluiting te zoeken bij groepen en bewegingen.

Wat in dit verband interessant is, is dat Van Looy betrokken was bij allerlei commissies en verenigingen. Je zou kunnen zeggen dat hij in de buurt van de wieg van de cultuursubsidies stond. Een ander wapenfeit vormen zijn Shakespeare-vertalingen. Heel goed waren ze misschien niet, maar hij maakte ze wel en stelde daarmee acteurs en gezelschappen in staat om Shakespeare in Nederland op te voeren. Met alle gevolgen van dien.  

De biografie van Daane gaat ook over de vraag hoe om te gaan met twee kunsttalenten. Van Looy had last van de opvatting dat het niet mogelijk zou zijn om beide disciplines goed te kunnen doen, dat het een altijd ten koste gaat van het ander. De ironie wil dat Van Looy bij leven vooral als schrijver werd gezien, maar na zijn dood vooral als schilder wordt gewaardeerd. De tuin werd in 2013 gekocht door Teylers Museum in Haarlem en geldt daar sindsdien als huisfavoriet.

Nu weer verder lezen.