Leest 'Hier huizen draken' van Marie Claus
Draaisma (2x),Truijens, Bakker, Weeda en anderen  

Bavink en Koekebakker bij zee

Zeegezicht (1909) Piet Mondriaan
"Ik moet schilderen. Een lolletje is 't niet. Wat zei-di ook weer?"

"Wie?" vroeg ik.

"Die vent in dat boek, wat zei-di ook weer dat kunstenaars waren?"

"Gebenedijden, Bavink."

"Weet je wat ik denk, Koekebakker? Dat 't dezelfde vent is, die de spoorboekjes gemaakt heeft. Daar heb ik ook nooit iets van begrepen, hoe iemand dat kon. Gebenedijden... God is overal? Of niet, Koekebakker? Dat zeggen ze toch?"

Ik knikte. De duisternis begon nu overal uit 't water te klimmen, in 't noordwesten hield de kim nog wat gelige en groenige gloed, boven onze hoofden trok 't laatste licht weg. Wolken waren er niet.

"Dus hij is overal," zei Bavink. "Daar en daar en daar." Met uitgestrekte arm wees hij om ons heen. "En daar achter die zee, in 't land dat wij niet zien. En daar, bij Driehuis, waar de booglampen staan. En in de Kalverstraat. Ga eens met je rug naar 't water staan en luister. Kan jij eruit blijven?"

"Waaruit?"

"Uit die zee?" Ik knikte van ja, dat kon ik best.

"Ik nauwelijks," zei Bavink. "'t Is zoo raar dat weemoedige geluid achter je. 't Is net of zoo'n zee wat van me wil. Daarin is God ook, God roept. 't Is waarachtig geen lolletje, overal is-i. En overal roept-i Bavink. Je wordt mal van je eigen naam, als-i zoo dikwijls geroepen wordt. En dan moet Bavink schilderen. Dan moet God op een brokkie linnen met verf. Dan roept Bavink "God." En zoo blijven ze mekaar roepen. Voor God is 't een spelletje, die is oneindig en overal. Hij roept maar. Maar Bavink heeft maar éen dom hoofd en één domme rechterhand en kan maar aan één schilderijtje te gelijk werken. En als-i denkt dat-i God heeft dan heeft-i linnen en verf. Dan is God overal, behalve waar Bavink 'm hebben wil."

Uit: Titaantjes van Nescio, hoofdstuk VII