Previous month:
april 2021
Next month:
juni 2021

Over de pan-Nedersaksische koers van tiedschrift Roet

Roet Veurjaor 2021Weer eens op de redactie in Groningen trof ik de nieuwe Roet aan, het Drents letterkundig tiedschrift. Veurjaor 2021. 43e jaorgang. Prijs 4 euro. Direct begon ik aan het Veur de leesder, het voorwoord van de redactie. Zou er iets worden gezegd over het vorige nummer, dat van de winter, waarin veel Groningstalige stukken waren opgenomen, als voorbode van een nieuwe pan-Nedersaksische koers?

En ja hoor. Er werd, misschien wel heel Drents, wetenschappelijk is deze suggestie niet, een anonieme lezer geciteerd. Ien schriever die de ofgelopen jaoren regelmaotig Nederlandstalige poëzie publiceerd hef in Roet – ik vermoed Theo de Jong, maar John B. Vorenkamp kan ook. De schriever was niet enthousiast. 'Nu kan ik Roet straks niet meer lezen. Wat moet ik dan nog met een abonnement?' mopperde de schriever.

Reactie van de redactie: 'De toegankelijkheid van het Twents en het Achterhoeks is misschien minder groot als die van het Drèents, 't Grunnings of het Westerkwartiers, maor aj een abonnement hebt op Roet, of starker nog, in dit blad publiceert, dan hej toch wat met taol. Dan hej je der toch wil an um te zien hoe die verschillende streektaolen in elkaar steekt.'

Je kunt Roet om verschillende redenen lezen. Hoe de Nedersaskische streektalen in elkaar steken is er daar slechts een van. Je kunt Roet ook lezen, omdat je wilt weten hoe – op dit moment – in Drenthe literatuur wordt bedreven, in het Drents en het Nederlands, in de twee meest gebezigde talen van Drenthe. Je kunt Roet ook lezen om het Veur de leesder. Of uit verveling. Of om de bijdragen André Degen.

De stelling dat de toegankelijkheid van het Twents en het Achterhoeks 'misschien minder groot is als die van het Drèents' lijkt mij overigens onjuist. Het Twents en het Achterhoeks zijn heel goed te lezen voor wie een beetje thuis is in het Drents, misschien wel het meest verwaterde Nedersaksisch van heel Nedersaksië. Dat geldt ook het Stellingwerfs. Het Gronings daarentegen is veel lastiger te lezen, al geldt dat niet alle Groningse varianten.

Wat de redactie verzuimd te melden, is dat het besluit om de kolommen van Roet – welbeschouwd telt het blad slechts een kolom, gezet in opvallend veel wit – open te stellen voor de andere Nedersaksische varianten niet uit louter letterkundige belangstelling voor die andere varianten is ingegeven. Het openstellen heeft ook strategische redenen. Of zou dat kunnen danwel moeten hebben.

Het is immers een verbreding van de bladformule die ervoor kan zorgen dat er eerder meer dan minder Roet-lezers komen, omdat het aantal lezers van (Drentstalige) literatuur eerder af- dan toeneemt. Lees daarvoor het NRC Handelsblad van 27 april j.l. Ook sluit het aan bij de inspanningen van moederconcern Huus van de Taol om het Nedersaksisch nadrukkelijker als een eenheid onder de aandacht te brengen. Lees daarvoor De Nedersaks in mij, in Dagblad van het Noorden op 1 mei j.l.

De koerswijziging maakt nieuwsgierig naar het moment waarop uitgeverij Het Drentse Boek besluit de doelstellingen te verbreden en zijn fonds openstelt voor algehele Nedersaksische uitgaven. En naar het moment waarop de belangrijkste financier van het Drents, de provincie Drenthe, stelt dat ook andere provincies in het Nedersaksisch taalgebied best mogen meebetalen aan het in stand houden van de door Nedersaksische literatuur.

Dit alles neemt niet weg, dat ik de koerswijziging toejuich. Liever een goed geschreven gedicht in de Groninger geheimtaal dan slappe kruidenthee van welke Nedersaksische variant ook. Een abonnement op Roet kost 14 euro 50 per jaar.


Leest 'Een luchtbel in een vluchtige rivier'

Een luchtbel in een vluchtige rivier (2021) Jean Pierre Rawie
Ik lees voor een mogelijke bespreking in de cultuurbijlage van Dagblad van het Noorden het boek Een luchtbel in een vluchtige rivier van Jean Pierre Rawie, een bundel met door hem vertaalde gedichten, plus beschouwingen van zijn hand bij die gedichten. Dat doe ik met veel plezier. Niet alleen ben ik een liefhebber van poëzie en die van Rawie incluis, ik mag ook graag de columns lezen die hij wekelijks schrijft.

Voorts heb ik hem meermaals mogen ontmoeten en interviewen. Bij die gelegenheden toonde hij zich steeds zeer bereidwillig om een cultuurjournalist van kopij te voorzien. Bijna alles wat over zijn tong rolde kon zo in de krant, maar dat gebeurde natuurlijk niet, hoe grappig, gevat en meegaand hij zich ook opstelde. Ik heb het hier vaker opgemerkt: journalistiek is keuzes maken. Soms zijn dat slechte keuzes.

Een van de aardige eigenschappen van Rawie is dat hij zelfingenomen is en zich miskend voelt. Dat laatste heeft vermoedelijk te maken met de literaire mode, het geringe aantal ruim bebalde recensies in NRC Handelsblad en de weinige prijzen die hij heeft mogen ontvangen – die drie hangen samen. Volgens Wikipedia, bron voor gemakzuchtigen, is hem tot dusver alleen de Charlotte Köhler Prijs toegekend. Dat was in 2008.

Tegelijkertijd is hij een van de meest gelezen en geciteerde dichters van ons taalgebied. In het begeleidende persbericht bij de nieuwe bundel meldt de marketingafdeling van uitgeverij Prometheus heel tevreden dat zijn bundel Onmogelijk geluk tot 'de succesvolste dichtbundels aller tijden' behoort.

Zelf ontving ik kort geleden een ansichtkaart de volgende opbeurend bedoelde Rawie-regels: 'Maar vroeg of laat/ verschijnt het land/ dat elk verstand/ te boven gaat,// waar ik volmaakt/ opnieuw ontmoet/ wie ik voorgoed/ was kwijtgeraakt'.

Op verschillende plekken in Een luchtbel in een vluchtige rivier geeft Rawie blijk van zijn ongenoegen voor de grillige waardering van critici en juryleden. Hij doet dat op ironische toon, het moet dus wel gemeend zijn. Ik citeer een alinea op bladzijde 6 die ook veel over het waarom van de nieuwe uitgave vertelt:

'Achter in mijn dichtbundels neem ik al decennialang vertalingen op, waarmee ik hoop aan te geven in welke traditie men mijn eigen werk zou moeten lezen, een hint die door de meeste critici helaas niet begrepen wordt. Die gaan ervan uit dat een Nederlandse dichter slechts beïnvloed wordt door zijn Nederlandse voorgangers, en nooit iets over de grens leest. Ook verwijzingen naar de klassieken of Heilige Schrift worden veelal niet herkend. Zulke critici hebben zichzelf dikwijls niet overeten van de boom der kennis, en veronderstellen dat de door hen beoordeelde auteurs, die dientengevolge in hun ogen per definitie hun minderen zijn, even weinig intellectuele bagage meetorsen.'

Heeft hij het over mij? Dat zou kunnen. De bescheidenheid dwingt mij te erkennen dat ik meer Nederlandse literatuur dan buitenlandse klassieken heb gelezen. Zo gaat dat: wie Rawie leest, komt tijd tekort voor andere, misschien wel veel interessantere schrijvers. Van de Heilige Schrift weet ik wel iets, ook omdat ik in mijn jonge jaren een toegewijd misdienaar en veelbelovend acoliet onder pastoor Niekerk was. Toch moet ik bekennen dat ik het gehele boek Numeri heb overgeslagen en mij daarmee op een onoverbrugbare achterstand weet van echte Schriftgeleerden.

Vanaf bladzijde 58 pakt Rawie uit met twee gedichten van Félix Lope de Vega Carpio (1562 – 1635), 'waarschijnlijk de meest productieve schrijver aller tijden':

'In tegenstelling tot de meeste dichters uit Renaissance en Barok stamde Lope niet uit de hogere kringen, maar was hij van eenvoudige afkomst; zijn vader was handwerker. Hij leefde van zijn pen, en gaf zijn werk zelf uit, wat de meest zijner tijdgenoten beneden hun waardigheid achtten. De eruditie die hij van jongs af aan door nijvere studie verworven had, stak hij niet onder stoelen of banken; een vertoon van geleerdheid dat, althans op mij, dikwijls vertederend werkt.'

Nu weer verder lezen.