De uitgevers luiden de noodklok
16-4-21
Online first out
15-4-21
Woensdag werd middels een persbericht bekendgemaakt dat bij de NDC Mediagroep, uitgever van onder meer Dagblad van het Noorden, zo'n honderd banen verdwijnen. Dit als onderdeel van een toekomstplan gericht 'op digitale groei en transformatie waarbij de klant centraal staat'.
Hoe en wanneer die banen precies verdwijnen, staat nog niet exact vast. Alleen in hoofdlijnen. Er wordt bijvoorbeeld gesproken over de verkoop van huis-aan-huis-bladen, weekbladen en nieuwsbladen in Drenthe, Flevoland, Friesland, Groningen en Overijssel.
Na de verspreiding van het persbericht gingen mijn gedachten uit naar een collega, Robbert Willemsen, die eerst voor de Drentse Courant werkte en na het verdwijnen van die titel in 2002 een plek kreeg op de redactie van Dagblad van het Noorden. In 2013 raakte hij die plek kwijt toen de fusie van de NDC Mediagroep met boekenconcern VBK op een mislukking was uitgelopen.
Bedoelde collega veranderde in een oud-collega en begon voor zichzelf. Indachtig het adagium online first startte hij in 2014 een nieuwswebsite en gaf deze de titel Asser Courant, een fijne verwijzing naar de krant die in 1992 opging in de Drentse Courant en daarna werd opgeslokt door Hazewinkel Pers in Groningen, voorloper van de NDC Mediagroep.
De oud-collega kreeg zijn online Asser Courant zo goed aan de praat dat uitgeverij Boom Pers er brood in begon te zien. Dit bedrijf uit Meppel lijfde de website – inclusief oud-collega – in 2016 in om daarnaast een papieren Asser Courant als weekblad in de markt te zetten. Een jaar later werd de boel overgenomen door NDC Mediagroep. Waardoor de oud-collega weer een gewone collega werd.
We zijn nu vier jaar verder. NDC Mediagroep is sinds 1 januari 2021 onderdeel van het internationaal opererende concern Mediahuis. Opnieuw is de toekomst van de Asser Courant onzeker. Net als de toekomst van bedoelde collega. En die van de lokale journalistiek.
Institutioneel Randstadisme in de media (2)
14-4-21
In vervolg op het bericht van afgelopen maandag over het Randstadisme. de Volkskrant publiceerde dinsdag een groot stuk waarin vier jonge parlementaire verslaggevers aan het woord worden gelaten: Marieke Smits van WNL, Avinash Bhikhie van de Volkskrant, Marloes Lemsom van Eenvandaag en Rik Rutten van NRC/Handelsblad.
Inderdaad, daar zit geen jonge parlementaire verslaggever van een regionale krant op omroep bij. Als ik naar de omroepen en kranten in Noord-Nederland kijk, kan dat ook niet. Die hebben geen parlementaire verslaggevers. Over wat dat voor gevolgen heeft, zeg ik niets. Liever citeer ik, met dank aan Persbureau Knip & Plak (PK&P) uit de Volkskrant:
'Ook een veelgehoorde kritiek op de parlementaire journalistiek is dat ze, net als het politieke establishment, losgezongen is van de rest van de samenleving. Het zou een hoogopgeleide, welgestelde bubbel zijn waar de problemen van de minder gefortuneerden nauwelijks tot doordringen.
Dat zou met name blijken uit de toeslagenaffaire − de onterechte fraudeverdenking met kinderopvangtoeslagen waar Nederlanders met een migratieachtergrond onevenredig vaak het slachtoffer van zijn geworden. Volgens SP-Kamerlid Renske Leijten, een van de parlementariërs die de affaire aan het licht brachten, kon die plaatsvinden omdat de slachtoffers ervan zich buiten het blikveld bevinden van politici en journalisten. ‘Het is niet de trainer van het hockeyteam van je dochter, maar de schoonmaker van de club.'
Klopt de analyse van Renske Leijten?
Lemsom: ‘Je haalt als journalist ook verhalen uit je eigen omgeving. Als mijn nichtje te maken had gehad met de toeslagenaffaire, had ik het denk ik eerder opgepikt.’
Rutten: ‘Als ik dat hoor, trek ik me dat aan. In de Kamer en in het journaille is het opleidingsniveau hoog. We moeten ook goed kijken naar diversiteit daarin.’
Hoe staat het in journalistiek Den Haag met de diversiteit, in de breedste zin van het woord?
Bhikhie: ‘De man-vrouwverhouding is nog geen 50/50, maar wel veel beter dan toen ik acht jaar geleden begon. Op het gebied van migratieachtergrond vallen nog zeker stappen te zetten.’
Lemsom: ‘Dat denk ik ook. En ik vind dat de journalistiek vaak randstedelijk is.’
Heeft dat consequenties voor de verslaggeving?
Lemsom: ‘Diversiteit is goed omdat het voor een diversere selectie aan onderwerpen zorgt. Ik kom zelf uit Zeeland en merk dat er over onderwerpen als de Westerscheldetunnel lacherig wordt gedaan, terwijl de verbreding van de snelweg bij Amelisweerd (bij Utrecht, red.) alle aandacht krijgt.’
Leest 'Rilke en de wijsheid' van Jan Oegema
13-4-21
Ik lees voor de cultuurbijlage van Dagblad van het Noorden het boek Rilke en de wijsheid van de letterkundige, voormalig uitgever en thans hovenier Jan Oegema. Dat lezen gaat ploeterend. Steeds als ik er een hoofdstuk op heb zitten, of iets meer, ben ik uitgeput en vraag ik mij af of ik er wel iets van begrepen heb. Dat laatste kan of zal aan mij als lezer liggen. Maar helemaal vrij uit gaat de schrijver niet.
Rilke en de wijsheid is een ongewoon boek. Dat heeft met uitgangspunten en doelen van Oegema te maken, maar ook met toon en structuur. De toon is enthousiast, waar enige nuchterheid en twee beentjes op de vloer volgens mij soms beslist geen kwaad had gekund. De structuur is ondoorzichtig, wijdlopig en vol van herhaling. Als een jungle, bezocht door iemand die het weiland gewend is.
Wat niet wil zeggen dat Rilke en de wijsheid is slecht boek is. Integendeel, het is zeer interessant. Het doet denken aan Er is geen ander zijn dan anders zijn, het boek dat Barber van de Pol over Carry van Bruggen schreef: een persoonlijke interpretatie van leven en werk. Het doet ook een beetje denken aan de biografie die Rudiger Safrankski over Hölderlin schreef: een poging om een dichter te duiden.
En het doet denken aan een zelfhulpboek geïnspireerd door een goeroe. Dat laatste lijkt de bedoeling van Oegema. In zijn inleiding schrijft hij dat 'de dynamiek van leerling- en meesterschap het dragende thema is van dit boek'. Hij bedoelt daarmee dat Rainer Maria Rilke (1975 – 1926) ooit een leerling is geweest die daarna meester werd om uiteindelijk opnieuw leerling te worden. We kunnen iets van kunstenaars leren, stelt Oegema.
Dat ben ik volmondig met hem eens. Laatst stak ik iets op van Tjitske Jansen toen haar in het televisieprogramma Op Weg naar Wijsheid door de wandelende interviewer Klaas Drupsteen gevraagd werd waarom ze ooit is gaan schrijven. "Ik wilde tijd hebben", reageerde Jansen. "Als je geen tijd hebt, kun je niet kijken en niet voelen. Wat je als kunstenaar doet, is stil staan bij waar je geneigd bent aan voorbij te gaan. Het gaat om zijn. We zijn human beings, geen human doings."
Als ik probeer Rilke en de wijsheid heel kort samen te vatten is het een 337 bladzijde tellend en bij vlagen zeer enthousiast pleidooi om Rilke te lezen, omdat diens gedichten wat betreft inhoud en effect, strekking en werking zeer de moeite waard zijn. Je zou kunnen zeggen dat Oegema met zijn boek doet wat hij predikt. Hij probeert als meester zijn publiek iets bij te brengen: lees dit, dit helpt in geval van liefde, dood en rouw, misschien heb je hier iets aan.
Het siert de schrijver dat hij zijn boek vergezeld laat gaan van een waarschuwing vooraf. "Dit is een boek met gedichten, briefcitaten, filosofie en ergens halverwege een meditatie. Het onderwerp is Rainer Maria Rilke, de rode draad is spiritueel leiderschap en het doel is tweeledig. Het wil het gesprek openen over overdracht van wijsheid in de hedendaagse kunst en Rilke presenteren als een bijna ideaal voorbeeld."
Nu weer verder lezen.
Institutioneel Randstadisme in de media
12-4-21
Ik ben lid van een vakbond, van de Nederlandse Vereniging van Journalisten (NVJ). Dat ben ik al vele jaren, uit solidariteit en gemakzucht. Ja, die twee gaan heel goed samen.
Ik ben lid van de vakbond omdat ik van mening ben dat je 'samen sterker staat'. En omdat het verzamelde contributiegeld andere mensen in staat stelt zaken uit te zoeken en te verbeteren waar ik geen tijd voor of zin in heb. Over de cao bijvoorbeeld. Of over een voorgenomen reorganisatie door een mediabedrijf dat zo groot is dat een eenvoudig werknemer er de weg kwijt kan raken.
In ruil voor mijn lidmaatschap ontvang ik, onder meer, Villamedia, magazine over journalistiek. Vaak lees ik in de papieren versie van dat magazine doorgaans weinig over het werk dat ik verricht. Zoals de meeste redacties is ook de redactie van Villamedia bovenmatig geïnteresseerd in coryfeeën en types die in het nationale nieuws zijn, bijvoorbeeld omdat ze een nieuwe baan in de Randstad hebben gevonden hebben of de oplage-daling van een tijdschrift in de Randstad 'met succes' tot stilstand hebben gebracht.
In het aprilnummer opvallend veel aandacht voor wat regiojournalistiek wordt genoemd. Zoals middels een interview met Corine de Vries, sinds 1 maart 2020 hoofdredacteur van de regionale dagbladen van het Mediahuis in de Randstad. Onder meer deze uitspraak wordt geciteerd: 'Regiojournalisten zijn in hart en ziel regiojournalist'. En, nog interessanter, een essay van politiek geograaf Josse de Voogd over institutioneel Randstadisme.
Hieronder een fragment uit dat essay, gebracht door Persbureau Knip & Plak (PK&P):
'Als gevolg van de Randstedelijke focus ontstaat de indruk dat een invloedrijke bovenlaag wel oog heeft voor grootstedelijke problematieken en voor specifieke minderheidsgroepen om de hoek, maar niet voor problemen wat verder van het machtscentrum. De kwestie onderwijsongelijkheid en hoe daarvan verslag wordt gedaan bevestigt deze ‘populistische‘ these die waarschijnlijk een rol speelt bij de groei van populistische partijen, ook internationaal, in vooral de periferie.
Institutioneel Randstadisme leidt er toe dat wit te makkelijk gelijk wordt gesteld aan kansrijk en kleur aan kansarm, wat tekort doet aan de grote diversiteit bínnen die groepen. De witte kansrijke stedeling, ofwel de bubbel waarin veel academici en journalisten zelf verkeren (ook al zijn ze niet per se rijk), wordt als norm neergezet voor de bredere autochtone bevolking. En dat wijst op een blinde vlek voor sociale klasse. In het geval van onderwijs speelt dat vooral op links, maar een rechts stokpaardje als criminaliteit naar migratieachtergrond zal ook genuanceerder uitvallen als regio en klasse meegenomen worden.
De Randstedelijke bias werkt door in de politiek. D66 kwam met een clichématig filmpje over de witte Ellie die de wind mee heeft en de gekleurde Ibrahim die van zijn ouders een ongezonde lunch en van school een laag advies meekrijgt. En de PvdA schaart het thema onderadvisering in haar verkiezingsprogramma onder racisme en discriminatie, en niet onder onderwijs of sociaaleconomische ongelijkheid. De partij vraagt om nieuw onderzoek en negeert dat dat al lang is gedaan, mede op verzoek van de politiek. Waar populistische nieuwkomers (terecht) onder een vergrootglas liggen, komen gevestigde belangen, van partijen tot universiteiten, soms te makkelijk weg met veronderstellingen die in het (stedelijke) straatje passen.'
Meer op villamedia.nl.
Kind van aol grond - Anne Exterkate
9-4-21
Hij pist zich ervoor weg
8-4-21
Wij moesten thuis allemaal werken, ook de kinderen.
– Wij moesten meewerken. Later kregen we daar zelfs geld voor.
Zo ging dat niet bij ons. Een klap om de oren kon je krijgen. Werken moest je. Het was ook nodig. Voor de kachel brandde, moest er heel wat gebeuren. De mannen deden turf steken. Wij moesten drogen. Steeds de turven omkeren. En dan daarna de kruiwagen vullen, zodat het bij het huis op een bult kon worden gegooid.
– Had je er een hekel aan?
Ach, je wist niet anders. Leuk vonden we het niet, maar ja. Iedereen werkte mee. Of bijna iedereen. Mijn vader had zich bij de Heidemij opgewerkt tot opzichter. Thuis was hij ook opzichter. Hij was wat slimmer. Of voelde zich wat slimmer. Hij kwam erbij staan, vertelde wat wij moesten doen en dan ging hij weg. Wij zeiden: Hij pist zich ervoor weg.
– Een baasje dus.
Of je nu ziek was, vervelend was of wat dan ook, gewerkt moest er worden. Niet zeuren. Wie zeurde kon een klap aan de kop krijgen. Er werd niet gesproken, niet overlegd zoals nu. Je moest doen wat er gezegd werd. Er werden veel klappen uitgedeeld. Op school kon je het zien. Er was altijd wel iemand met een rood oog.
– Ben jij veel geslagen?
Ik had geluk. Mijn zussen kregen voortdurend klappen. Ik was de lieveling van mijn moeder. Alleen ons jongen had het beter voor elkaar. Die werd verwend tot en met. Wat wil je? Een broer en daarna zeven meiden. Ons jongen was god in huis. Wat heb ik die al lang niet gezien.
– Jouw broer is drie jaar geleden overleden.
Lot Vekemans, Judith Belinfante en Ernst Arbouw
7-4-21
Uit een persbericht van De Literaire Hemel:
"De Literaire Hemel sluit haar 19e seizoen af met drie schrijvers waarvan de interviews vanaf zaterdag 10 april te zien zijn via www.literairehemel.nl.
Annette Timmer praat met journalist Ernst Arbouw (foto) uit Eelde over zijn zoektocht naar soldaat Harold Roszell, die met de 2e Canadese Infanterie Divisie op 12 april 1945 doorgangskamp Westerbork bevrijdde. Roszell kwam om in Eelde, op de dag dat de Duitsers zich in Groningen overgaven. In H.W.R. was hier komt de oorlog bijna tastbaar dichtbij.
Judith Belinfante vertelt over de bijzondere levensloop van haar grootmoeder Marianne Philips, politica en schrijfster, die 70 jaar geleden overleed. Als Joodse mocht ze vanaf 1940 niet meer publiceren. Philips overleefde de oorlog door onder te duiken. Belinfante schreef het nawoord bij de heruitgave van twee boeken van haar grootmoeder: De biecht en De zaak Beukenoot.
Joep van Ruiten interviewt toneelschrijfster en romancier Lot Vekemans over De verdwenene. Losbreken van familie is een belangrijke motor in deze roman. Een problematische puber wordt naar zijn eenzelvige oom gestuurd, die al zijn halve leven alleen in Canada woont. Tijdens een dagje uit naar de Rocky Mountains gaat er van alles mis.
Een vrijwillige bijdrage kan worden overgemaakt op NL 47 INGB 0009 0669 28 t.n.v. Stichting De Literaire Hemel."
Möring, Mulder en Uphoff over Hermine de Graaf
6-4-21
Nog even over het kosmopolitische festival voor schrijvers en lezers Het Grote Gebeuren, zaterdagavond in het Forum in Groningen.
Marcel Möring, Reinjan Mulder en Manon Uphoff maakten tijdens het festival duidelijk dat 'we' in Nederland schrikbarend onzorgvuldig met 'onze' schrijvers omgaan. Het ene moment worden ze bejubeld en koopt iedereen hun boeken, het andere moment worden ze verguisd en volgt daarna vergetelheid. En dan moet de betreffende schrijvers nog overlijden.
Het overkwam Hermine de Graaf (1951 – 2013), die in de jaren tachtig naam maakte met verhalen en romans over 'een ander type personages dan we tot dan toe in de Nederlandse literatuur gewend waren als het om meisje en jonge vrouwen ging'.
Uphoff: "Ze besteedde aandacht aan het pubermeisje en de adolescente vrouw die volledig zichzelf wilde zijn."
Möring: "In zekere zin is dat karakteristieke in haar teksten ook haar kooi geworden. Ze is uiteindelijk gedefinieerd als Hermine de Graaf, schrijfster van boeken over boze jonge vrouwen."
Uphoff: "Dat label is gebruikt uit luiheid om niet te hoeven onderzoeken waar die boosheid voor staat en wat een auteur ermee zegt. Het is ook enorm kwalijk, omdat zij ontzettend goed liet zien dat er een hele generatie jonge vrouwen aan het opgroeien was die voor het eerst voelde in welke kooi ze geacht werden binnen te stappen. En een verzet en een wrevel voelde. Dat niet wilde. Maar ook niet wisten hoe ze zich daaraan moesten onttrekken. Want er ligt niets anders open. Bokkige weerstand bieden tegen opgroeien. Heel veel weerstand die je bij jonge vrouwen tegenkomt. Een weigering om de volwassen wereld in te gaan omdat de paden en wegen die voor je open liggen zo heel duidelijk veel beperkter zijn. Zij liet vrouwen zien op die beslissingsmomenten.'
Möring: "Je ziet bij Hermine de Graaf een razendsnelle technische ontwikkeling. Zij is eigenlijk de eerste in de Nederlandse literatuur, in haar tijd in ieder geval, die gebruik maakt van een soort cut and paste-techniek om het narratief uit elkaar te trekken waardoor er een nieuwe spanning ontstaat. Omdat ze bestempeld is als de stem van de jonge vrouw in verzet is er niet genoeg aandacht geweest voor haar technische meesterschap. Iedereen doet het nu, maar Hermine de Graaf was ons allemaal veertig jaar voor."
Reinjan Mulder: "Haar laatste boek, Mijn moeder en de duif uit 2002, gaat over zussen die allemaal vijftig zijn. Een andere fase van het leven. Het was veel moeilijker om daar waardering voor te krijgen. Ik kan mij niet herinneren dat het gerecenseerd is."
Möring: "Waar ligt dat dan aan? Oek de Jong kan tien jaar stil blijven en dan komt er een boek en dan staan alle kranten vol. Je kunt toch niet zeggen dat Hermine de Graaf als schrijver onderdoet."
Mulder: "Ze was ook ernstig ziek. En ze had vrij snel de Randstad verlaten. Na een tijdje in Harderwijk is ze in Buinen gaan wonen."
Möring: "Dat is nooit een verstandige zet, kan ik uit ervaring melden. Zoals we weten is de afstand vanuit Amsterdam naar het Noorden altijd groter dan de afstand van het Noorden naar Amsterdam."
Uphoff. "Ze was niet alleen zelfverkozen onzichtbaar. Ik denk toch dat ze te maken heeft gekregen met waar heel veel van haar collega-schrijvers ook mee te maken hebben gekregen. Op het gevaar af dat ik heel erg feministisch uit de hoek kom: we zijn bij mannelijke schrijvers gewend om te denken in termen als oeuvre, om boeken met elkaar in verbinding te brengen, om geduld te hebben als het tien jaar stil is. Dat gebeurt bij vrouwelijke schrijvers minder. Het is moeilijker als vrouw om een oeuvre te hebben, daar aandacht voor te vragen en tien jaar stil te mogen zijn."
Uphoff nogmaals: "Hermine de Graaf heeft er ook last van gehad dat er net te weinig mensen zijn die denken 'toch nog eens even kijken wat er ligt en hoe betekenisvol is dat?'. Pas na haar dood drong als een schok tot mij door hoe belangrijk zij voor mijn eigen schrijven is geweest, hoe schatplicht ik ben. Ik schaamde mij dat ik al zo lang niet aan haar werk gedacht had. Ik heb mij toen ook voorgenomen: ik laat mij dat niet meer gebeuren. Als ik nu merk dat een schrijver belangrijk voor mij is dan ga ik mijn mond daarover open trekken en proberen dat werk leven te houden. Het werk van Hermine de Graaf verdient dat enorm."