– Donderdag. Je hebt toch een kalender gekregen waarop je dat kunt zien?
Ja, dat heb ik. Maar als ik niet weet welke dag het is, kan ik op een kalender toch niet zien dat het donderdag is? Als jij wilt weten welke dag het is, kun je het aan iemand vragen. Ik kan dat niet. Mijn kalender is leeg. Je wilt niet weten hoe het is om de hele dag alleen te zijn. Niemand die iets tegen je zegt, niemand die het zegt als je iets goeds doet of als je het bij het verkeerde eind hebt. Dat is slecht voor je geheugen.
– Hoe lang ben je nu alleen?
Dat weet ik niet meer. Heel lang. Ik wil daar niet teveel bij stil staan, want dat zorgt voor narigheid. Ik word er onrustig en ontevreden van. Daar zit ik niet op te wachten.
– Heb je er wel eens aan gedacht om weer eens iemand in huis te halen?
Een partner bedoel je? Gedacht wel, maar nooit gevonden. Er waren wel mannen die zich aanboden, maar ik wilde niet. Dan bleven ze na het kaarten plakken en zeiden ze: 'Ik kan hier ook wel blijven.' Mannen zijn daar heel hebberig in, dat is waarschijnlijk hun aard. Ik zei: 'Het kan wel, maar het gebeurt niet.' Na een half uur moesten ze van mij wegwezen. Dan stond ik op en deed de deur los. Dan dropen ze af. Niemand kon het lang bij mij uithouden. Ik wilde mijn man. Ik wilde blijkbaar niemand anders voor hem in de plaats hebben.
– Heb je daar spijt van?
Niemand kiest ervoor om alleen te zijn. Ja, voor een tijdje, maar niet voor altijd. Als je met z'n tweeën bent, heb je zorg voor elkaar. Misschien niet bewust, maar toch. Als hij 's avond later thuis kwam, dacht ik: Waar blijft hij? Dat hoef ik nu niet meer te doen, want er komt toch niemand. Welke dag is het vandaag?
– Donderdag.