Ik zag vorige week woensdag Tom Lanoye een gedicht voorlezen in De Wereld Draait Door. Ik zag zondag de blik van Ellen Deckwitz in het cultuurprogramma Mondo. En dat was het dan, wat betreft de aandacht voor poëzie bij de publieke omroep tijdens de poëzieweek.
Denk ik, want ik kan natuurlijk altijd íets gemist hebben. Ik vrees echter van niet.
Gelukkig zag ik gisteren bij RTV Drenthe het programma Kolkende Taal met Cunera van Selm, opgenomen in de gezellige studio van cultuurmausoleum DNK te Assen. Van Selm had Roelof ten Napel, Renée Luth en Ria Westerhuis aan tafel. Een goede keus, ook qua variatie. Daarnaast sprak ze Esmé van den Boom, medewerker bij DNK, maar in dit geval recent debuterend dichter met de bundel Eigen kamers.
Het was de moeite van het kijken beslist waard. Niet in de laatste plaats vanwege de vertoning van beelden uit de minidocumentaire Jonge Dichters van het Noorden uit 2015 met daar aan vastgeplakt een herbezoek aan Joost Oomen. Die zichtbaar schrok dat hij vijf ouder en wijzer is geworden. Oomen weet nog steeds niet of hij als dichter is 'doorgebroken', maar heeft wel geleerd dat hij waarachtig werk moet en wil maken.
Een half uurtje duurde het programma, 26 minuten en 48 seconden. Wat niet avondvullend is, we moeten niet overdrijven. Maar het was wel heel veel meer dan wat alle publieke omroepen in Hilversum en Amsterdam en omstreken de afgelopen dagen bij elkaar lieten zien. Hulde daarvoor.
Of dat volgend jaar opnieuw gebeurt, valt te bezien. De voorbije week was meteen ook de laatste Poëzieweek die is georganiseerd door de CPNB. De boekenverkooppropagandist twijfelt te veel aan het nut van poëziecampagne, het vermoeden bestaat dat alleen mensen worden bereikt die toch al in poëzie zijn geïnteresseerd.
Wat daar op tegen is, is mij niet duidelijk. Op de nieuwjaarsreceptie van de CPNB beloofde CPNB-directeur Eveline Aendekerk evenwel dat poëzie een rol krijgt in andere campagnes, zoals de Boekenweek.
Kolkende Taal terugkijken kan hier. Negeer de vreselijke belettering. Lees ook vrijdag in Dagblad van het Noorden de column van Jean Pierre Rawie met de volgende zinnen: 'In de koffiekamer werd ik na afloop staande gehouden door een man die wilde weten van wie dat mooie gedicht was dat ik had voorgedragen. Eigen werk, sprak ik naar waarheid, en noemde met geveinsde bescheidenheid mijn naam. Die zei hem niets.'