Een uurtje in het Rensenpark
25-2-20
Hoewel het af en toe regende en soms zelfs goot, besloten we op een schijnbaar goed moment toch naar buiten te gaan. De straat op. Van de hele dag binnen zitten wordt een mens niet vrolijker. Van een wandeling door het Rensenpark ook niet, maar dat bleek pas later.
Eerst werden we in het Savannegebouw ontvangen door een van de vriendelijke vrijwilligers van het Nachtwacht-project. Vanaf een afstand bekeken, met een ongeoefend oog, vordert het op ware grootte naschilderen van het schuttersstuk heel aardig. "De basis staat", vertelde de gastvrouw. "Als we dit tempo aanhouden, zijn we in oktober klaar."
"We hebben ook een nieuwe tentoonstelling. Daar hangt eigen werk van onze schilders", vervolgde ze. Ze leek geschrokken van onze reactie. Wat was onze reactie eigenlijk? Hadden we wel gereageerd? Ze wees op een provisorisch doolhof op de plek waar ooit gazelles verbleven. Aan schotten waren verschillende schilderijen opgehangen. Allemaal figuratief werk.
Achterin stuitte ik op een acrylschilderij met het gezicht van een bekende Emmenaar. Projectontwikkelaar Peter van Dijk. Op de achtergrond was een flat geschilderd die deed denken aan de in aanbouw zijnde Hondsrugtoren. Op een briefje las ik dat Harrie Visser, voorzitter van het Nachtwacht-project, 650 euro voor het portret wilde hebben.
Weer buiten, terug op de parkpaden, wandelden we langs een bouwwerk dat aan de Rensenhut deed denken. Ooit had ik in een jury gezeten die de hut graag gerealiseerd had gezien als stilteplek. Was dit de bedoeling? Op deze locatie? Het gebouwtje was nog niet af. Als het lente is, ziet het er vast beter uit.
Ter hoogte van de kinderboerderij keek ik een tijdje naar de varkens. De beesten wilden naar binnen. Ze maakten hun verlangen kenbaar met zeurend gejengel. Het werkte, want even later ging een deur open. "Kom maar", zei een vrouw en ze noemde een naam die ik niet verstond. De kalkoenen moesten buiten blijven.
Bij het zogeheten Stadstheater, een lachwekkend groot woord voor een te kleine ruimte, kwam het gesprek op de pogingen om in het park een poppodium te realiseren. Een jaar geleden waren los van elkaar twee plannen gelanceerd. Laatste nieuws was dat ze allebei waren vastgelopen. Of in de wacht gezet, wat optimistisch klinkt, maar op hetzelfde neerkomt.
Ik moest aan Gerrit Miedema denken, die met zijn vrijwilligersorganisatie Apollo wél popconcerten wist te organiseren, zonder eigen podium, maar met goede, min of meer bekende bands. Ik moest, niet voor het eerst, denken aan de waarschuwende woorden van cultuuranimator en kosmoskenner Hans Zabel uit Ees, jaren terug: 'Jongen, Emmen is een moerassss!'
In het Centrum Beeldende Kunst was het rustig. We bekeken de expositie van kunstcollectief Souza en discussieerden over de vraag of het mogelijk is dat een kunstwerk afzonderlijk heel aardig kan overkomen, maar als die afzonderlijke werken bij elkaar worden gezet het geheel toch een deprimerende werking kan hebben. Om van het gepieker af te zijn, noemden we de schilderwerken van Alice van de Werfhorst 'het hoogtepunt'.
De laatste meters in het park waren de minst zware meters. We keken niet langer omhoog naar de verveloze gevels, maar naar de plassen op de scheve tegels. Het was inmiddels opgehouden met zachtjes regenen.