« november 2019 | Hoofdmenu | januari 2020 »
Vorig jaar sleepte Loods13 Emmen en omstreken de winter door met een bewerking van Charles Dickens' A Christmas Carol, dit keer verwarmt het theatergezelschap de harten met Moederliefde. Het betreft hier een nagenoeg tekstloze voorstelling met, van en door bijstandsmoeders over wat hen zoal kort- en bezighoudt.
Wij zagen de voorstelling donderdag in de voormalige garage van autobedrijf Misker en moesten er even aan wennen dat de moeders monddood waren gemaakt. Een van de hoogtepunten was de verbeelding van het ambtelijke rad waarin mensen met uitkering worden rondgedraaid.
Tijdloos, maar mede dankzij de belastingdienst zelfs akelig actueel. Moederliefde is nog te zien tot zaterdag. Kaarten via deze link.
Afgelopen zaterdag, nog voor de uitreiking van het Hendrik de Vries-stipendium voor beeldende kunst aan Reynaert Vosveld, sprak ik met Marthe van de Grift, de vorige winnaar van voornoemd stipendium. Het gesprek vond plaats in een zaaltje in het Centrum Beeldende Kunst Groningen waar een expositie met haar werk is ingericht.
Van de Grift droeg een t-shirt met het opschrift 'Toiletpaper'. Ik vroeg haar naar de betekenis. Ze verwees naar het kunsttijdschrift van Maurizio Cattelan.
In het zaaltje is te zien wat Van de Grift dankzij het stipendium – 6000 euro en 1000 euro voor een coach – het afgelopen jaar heeft kunnen doen en maken. Wat ik zag kon ik niet goed plaatsen. Wat Van de Grift mij vertelde kan ik niet navertellen. Wat ik bij het verlaten van het zaaltje meenam, was het verwarrende gevoel dat ik kort in een mij vreemd universum was geweest.
En dat was ook zo. Het universum van de dingen heet de presentatie van Van de Grift.
Een paar dagen later keerde ik naar het CBK terug om te zien of ik er nu wel 'iets' mee kon. Misschien iets over schrijven voor de krant. Zo'n verslag over de uitreiking van een stipendium is natuurlijk aardig, maar het gaat uiteindelijk om wat die winnaars met dat stipendium doen. Hoe het overheidsgeld ze verder helpt. Of ze met behulp een talentenprogramma hun vermeende talent in resultaat weten om te zetten.
Ter voorbereiding las ik het jury-rapport van 2018:
'Marthe van de Grift ontrafelt systematisch het alledaagse, biedt de kijker inzicht in hoe wij waarnemen. Zij weet op de juiste manier haar persoonlijke fascinaties en twijfels te delen met het publiek en maakt onzekerheden daardoor algemeen geldig en dragelijk. De vorm waarin zij dit doet is prikkelend, esthetisch sterk, maar nooit louter decoratief.'
Ook bracht ik een bezoek aan het blog dat Van der Grift heeft bijgehouden over de totstandkoming van haar CBK-presentatie. Ik las een grote hoeveelheid woorden vervat in de taal van een jonge beeldend kunstenaar met een fascinatie voor 'het proces' en 'onderzoek', een kunstenaar die aandacht wil vestigen op het materiaal en de structuur en kleur niet essentieel en buitenkant vindt. Enzoverder, enzooorts.
Ik las:
"In mijn opdrachten zoek ik altijd naar een overdrijving van de werkelijkheid, en een succesvolle overdrijving zit 'm ook in het overdrijven van de essentie van het beeld of concept. In mijn vrije werk ben ik, naast het verschil in hoe ik de essentie van een ding behandel, meer op zoek naar materialiteit. Mijn vrije werk is veel subtieler en nodigt de kijker uit om verder te onderzoeken, volgens mij. Een soort vraagstuk zonder antwoord."
Terug in het CBK trof ik geen publiek aan. CBK-medewerker Pieter Duijser schakelde een beamer in waardoor ik buiten het zaaltje ineens een projectie kon zien. Op een witte muur zag ik een jonge vrouw schimmig worstelen met een plastic stoel, alsof ze niet wist hoe 'm te gebruiken. In het zaaltje klonken de bijbehorende geluiden. Hier zoekt iemand naar zijn plek, concludeerde ik.
Daarna herlas ik de tentoonstellingstekst. Zaterdag had Van de Grift mij al gewezen op de doorhalingen in die tekst, niet alleen alsof ze bij nader inzien anders was gaan denken over wat ze wilde laten zien, maar ook omdat 'dingen' nooit helemaal af zijn en onze inzichten voortdurend aan verandering onderhevig zijn.
Hoe leg ik dit uit aan mijn moeder, dacht ik. Hoe krijg ik dit fatsoenlijk in de krant?
Misschien moest ik in plaats van lezen en nadenken maar gewoon eens gaan kijken.
Ik lees voor de boekenpagina's van Dagblad van het Noorden en Leeuwarder Courant het boek Aan de grond in Londen en Parijs van George Orwell. Het betreft hier een nieuwe vertaling van het uit 1933 stammende werk, dit keer door Arie Storm.
In zijn nawoord gaat het uiteraard weer over de vraag wat wel en geen literatuur is. Wat Orwell schreef was lange tijd voor Storm geen literatuur. Daar komt hij nu op terug. Iets wordt blijkbaar pas literatuur als Arie Storm in de buurt is. Bijzonder. Hij besluit zijn nawoord aldus:
"Ik vond het een eer Down and out in Paris and London te vertalen, want vertalen is een vorm van langzaam en aandachtig lezen. En door Orwell word je voor die moeite ruimschoots beloond."
Ja, inderdaad, dat is vreemd: het oorspronkelijke boek heet dus Down and out in Paris and London en na behandeling van Storm heet het Aan de grond in Londen en Parijs.
De oorspronkelijke titel is langer. En juister. Het boek, dat in twee delen uiteenvalt, begint immers in Parijs, waar Orwell zijn tijd als keukenhulp – Storm heeft steeds over een plongeur – in allerlei restaurants en hotels beschrijft. In het iets grimmiger deel twee reist hij vervolgens naar Londen waar hij een zwervend bestaan leidt en in allerlei vreselijke opvanghuizen overnacht.
Beide delen gaan over leven in armoede. Op bladzijde 19 schrijft Orwell daarover het volgende:
'Je hebt vaak over armoede nagedacht – je hele leven heb je er vrees voor gehad, je wist dat je er vroeg of laat in zou belanden; en het is allemaal zo volstrekt en op een prozaïsche manier anders. Je dacht dat het vrij eenvoudig zou zijn; het is buitengewoon ingewikkeld. Je dacht dat het verschrikkelijk zou zijn; het is voornamelijk smerig en vervelend. Het is het bijzonder gênante van armoede waar je het eerste achter komt; dat je voortdurend ergens anders heen moet, de onaanzienlijkheid ervan, wat er opeens door aan het licht komt.'
Vervolgens beschrijft hij een verlammend bestaan en wel zo dat je als lezer begint te begrijpen waarom armen arm blijven, wat ze ook proberen, hoe hard ze ook werken, ze zitten in een fuik en komen daar niet meer uit. Ik zou hier nu iets kunnen opmerken over de actualiteit, maar ach, bezoek daarvoor de website van de Socialistische Partij.
Ondanks de ellende valt er ook wel een en ander te lachen in de Parijse vertellingen. Bijvoorbeeld dankzij een vriend die wordt opgevoerd, Boris, die het boek iets Russisch en tragi-komisch geeft. Maar ook dankzij het vooruitzicht op een betere baan van de twee bij een mysterieus, veelbelovend hotel dat maar niet wordt geopend. En dankzij een opmerking als 'scherpe messen zijn hét geheim van een succesvol restaurant'.
Op bladzijde 94 staat het volgende, wat mij betreft, schitterend stadsbeeld:
'De lucht leek op een grote, vlakke kobaltblauwe plaat, met daken en torenspitsen van zwart papier erop geplakt'
Het Londense deel is qua opzet weinig anders dan het Parijse deel. Wederom beweegt Orwell zich aan de onderkant van de samenleving en beschrijft hij met veel mededogen wat hij ziet en meemaakt. Wederom sluit hij met een persoon een soort vriendschap en probeert hij bij de lezer begrip te kweken voor het lot van in dit geval de zwerver.
Citaat bladzijde 183:
'Bedelaars werken niet, wordt gezegd; maar wat ís werk? Een grondwerker werkt door met een houweel te zwaaien. Een boekhouder werkt door cijfers bij elkaar op te tellen. Een bedelaar werkt door in weer en wind buiten te staan en krijgt spataderen, chronische bronchitis enz. Het is een vak zoals elk ander vak, natuurlijk tamelijk nutteloos – maar daar staat tegenover dat veel gerespecteerde beroepen tamelijk nutteloos zijn.' Karel van het Reve had het net zo kunnen opschrijven.
Nu weer verder lezen.
Van geen dichter werden deze eeuw zoveel dichtbundels verkocht als van Lèvi Weemoedt. De bloemlezing Pessimisme kun je leren! prijkt al 23 weken in de Bestseller 60 en ging bijna 100.000 keer langs de kassa. Het recent verschenen Gezondheid! doet eveneens uitstekend in de lijst met goed verkopende boeken.
En alsof nog niet iedereen Weemoedt leest, gooit uitgeverij Nijgh & Van Ditmar in de cadeaumaand nog een paar billboards in de strijd. Voor zover bekend vooralsnog alleen in Assen, de woonplaats van de succesauteur. Vermoedelijk opdat hij niet in Amsterdam gaat lopen klagen dat het best een beetje beter kan.
Woonde zaterdag in het CBK te Groningen de uitreiking van het Hendrik de Vries-stipendium bij en keerde ietwat verward huiswaarts. Niet vanwege de duur van de bijeenkomst, al had een uurtje minder beslist geen kwaad gekund, maar vanwege de juryverklaring vooraf. Daarin maakte voorzitter Jantine Wijnja duidelijk waarom er dit jaar geen stipendium voor schrijvers kon worden uitgereikt.
Kort samengevat kwam het er op neer dat er (a) te weinig schrijfplannen waren ingediend en (b) dat de vijf wel ingediende plannen niet goed genoeg waren voor honoring.
De jury trok het zichzelf aan. "Ten eerste willen we het stipendium Literair zichtbaarder maken", klonk het vanachter het boetekleed.
Vervolgens zette de jury de poort voor jonge Groninger schrijvers met plannen wijder open dan ooit: "Literatuur kan allerlei gedaanten aannemen - van spoken word tot motion comic of digitaal feuilleton. Wij vinden dat het bij uitstek past bij het Hendrik de Vries-stipendium om die vormvrijheid aan te moedigen en mogelijk te maken. Het oeuvre van Hendrik de Vries was categorie-overschrijdend; de aanvragen voor het stipendium in zijn naam moeten dat ook kunnen zijn."
Wat is dat toch met schrijvers, dacht ik in de auto. Ligt er ergens geld op een plank, zijn ze te klein of te lamlendig om er een greep naar te doen.
Thuis herlas ik een eigen krantenstuk van kort geleden, nog van voor het veelbesproken PISA-onderzoek:
'Het begint al op de basisschool, waar het taalonderwijs onder druk staat door bijna alles. Van een tekort aan goed opgeleide leerkrachten tot en met lesprogramma’s die óók héél belangrijk worden gevonden.
Het zet door op middelbare scholen, waar scholieren nauwelijks nog lezen en moeite hebben met Nederlands spreken. Waar taalvakken worden uitgekleed en de verplichte leeslijst inmiddels zo is ingekort dat jongeren van de weeromstuit hun vrije tijd vullen met een werkwoord waarvan ze de Nederlandse vertaling niet kennen: gamen.
Dan moet er nog een studie gevolgd, bij voorkeur geen Nederlands, maar iets waar de voertaal in toenemende mate Engels is. Omdat iedereen tegenwoordig toch al Engels praat, in de horeca, in de reclame, in de winkels, op datingsites en de ‘socials’. Omdat de vacatures in het Engels zijn opgesteld wat de carrièrekansen zou vergroten, hoewel 90 procent van de Nederlandse bevolking levenslang met Nederlandstaligen werkt.
Met als gevolg de instelling van een Direct Duidelijk Brigade met taalcoaches die ambtenaren moeten helpen bij het gebruik van klare taal zodat burgers begrijpen wat de overheid wil. Sluiting van bibliotheekfilialen en ombouw van bibliotheekcentrales tot 'informatievindplaatsen'. Extra geld voor de bestrijding van laaggeletterdheid, een oud probleem dat steeds groter wordt. En vervolgens opnieuw een uitbreiding van leesbevorderingsprogramma’s, van peuters tot en met bejaarden.'
Spoken word. Motion comic. Digitaal feuilleton. Het zijn armoedige tijden voor de Nederlandse taal. Stipendium klinkt mooi, maar het is weinig anders dan een duur woord voor toelage.
'Een nieuwe lente een nieuw geluid/ Alleen in Drenthe kijken ze wel uit’. Aldus Coos Neetebeem, beter bekend als Drs. P, die in werkelijkheid Heinz Polzer heette en ook wel obscene teksten schreef als Geo Staad. De regels van Neetebeem schoten mij te binnen bij lezing van het volgende persbericht:
'Het Drents Museum, Stichting Het Drentse Landschap en Huus van de Taol dagen alle ‘rebellen en dwarsdenkers’ uit om een nieuwe ode aan Drenthe te schrijven. De schrijfwedstrijd sluit aan bij de tentoonstelling Barbizon van het Noorden.
In deze tentoonstelling is te zien hoe kunstenaars in de 19de eeuw het Drentse landschap ontdekten en op doek vastlegden. Het beeld dat toen is neergezet door kunstenaars, is tot op zekere hoogte nog altijd bepalend voor de manier waarop wij vandaag de dag tegen Drenthe aankijken: Drenthe de ongerepte OER-provincie van Nederland. Dit beeld zie je terugkeren op websites, in reclamespotjes, maar soms ook in muziek en poëzie.
Alle dichters - amateur en professional - mogen één gedicht insturen met een maximale lengte van 200 woorden. Dat mag in het Nederlands, maar natuurlijk ook in het Drents. Inzendingen moeten voor 16 februari 2020 binnen zijn via communicatie@drentsmuseum.nl voorzien van e-mailadres, voor- en achternaam, leeftijd en telefoonnummer.
Bekendmaking van de winnaars is 14 maart. Zie verder drentsmuseum.nl. Op de foto: Een najaarsdag in Drenthe (1866), Alexander Mollinger.
Dagblad van het Noorden bracht maandag op de voorpagina een stuk van collega Bas van Sluis onder de kop ‘Kruiken hielden Kenan warm’. Het bericht vertelde over de ontploffing van grillroom Ali Baba in Coevorden. Daarbij belandde afgelopen zaterdag een kind onder het puin. Ik citeer de eerste regels:
‘Tijdens de reddingsoperatie zaterdag van de 5-jarige Kenan uit Coevorden dreigde de jongen onderkoeld te raken. Kruiken en wollen dekens van buurtbewoners hielden hem warm. Dat vertelt reddingswerker en teamleider Sietse Smit (39) uit Groningen van het STH (Specialisme Technische Hulpverlening), het team dat Kenan uit zijn benarde situatie redde.’
Het stuk van Bas van Sluis, tegellichter en koning van de WOB, haalde ook de voorpagina van de Leeuwarder Courant. Dat gebeurde na eindredactionele bewerking, onder een iets andere kop: 'Drachtster team redt Kenan (5)’. Ook hier de eerste regels:
‘De 5-jarige Kenan die zaterdag bedolven raakte toen een grillroom in Coevorden instortte, is gered door een in Drachten gestationeerd brandweerteam. ,,We wisten eigenlijk al vrij snel dat er nog een jonge jongen onder het puin lag”, vertelt Sietse Smit (39) uit Groningen, de leider van het 27 leden tellende team Noord van het STH (Specialisme Technische Hulpverlening), dat de provincies Friesland, Groningen en Drenthe als werkgebied heeft.’
Dat Dagblad van het Noorden het stuk van Van Sluis op de voorpagina zette, verbaasde mij niet. Het is de taak van een regionale krant om verslag te doen van gebeurtenissen die zich afspelen in het gebied waar die regionale krant wordt verspreid. Doet die krant dat niet, dan wordt het een algemeen dagblad en daar zijn er al genoeg van.
Wat mij wel verbaasde - of toch eigenlijk ook weer niet, ik ga al even mee - is wat de Leeuwarder Courant ervan maakte. En dan heb ik het niet over de analfabetische opsomming Friesland, Groningen en Drenthe, die Drenthe, Friesland en Groningen behoort te zijn. Dan heb ik het over de toevoeging ‘Drachtster team’.
Deze woorden zijn gekozen in een poging om het nieuws te regionaliseren. Begrijpelijk, want lezers van een regionale krant lezen die krant vanwege het regionale nieuws. Hier echter wordt het nieuws niet alleen regionaler gemaakt. Het wordt ook nog eens cultureel toegeëigend. Het woord ‘Drachtster’ wordt gebruikt om lezers duidelijk te maken dat het hier om ‘mensen van ons’ gaat. In dit geval: om Friezen.
Meer dan welke krant ook benadrukt de Leeuwarder Courant in berichten en artikelen ‘het Friese karakter’. De krant doet dat niet alleen door verslag te doen van gebeurtenissen die zich in Friesland afspelen, het mag ook graag de Friese wortels van mensen in het nieuws benadrukken. Daar is een uitdrukking voor: ‘Friezen om utens’, Friezen die buiten de provincie wonen.
Ik ken een verslaggever bij de LC, een cultuurredacteur, die het in stukken nodig vindt te melden dat iemands oma in Friesland is geboren, ook als dat voor de inhoud van het stuk niet ter zake doet. Ook daar is een woord voor: stamboekjournalistiek.
In het geval van de ontplofte grillroom – in ‘het Drentse Coevorden’, aldus de LC – is er nog iets vreemds. Het kan aan mij liggen, het zál aan mij liggen, maar uit de kop met de plaatsaanduiding Drachten spreekt iets van trots. Zo van: ‘Wij Friezen hebben Kenan gered’. Of dat werkelijk zo is, is de vraag. Het enige teamlid dat aan het woord komt, komt uit Groningen. Onderaan het stuk in zowel DvhN als LC komt dit teamlid nog een keer aan het woord: ,,We hebben het echt als STH samen met de collega’s van Coevorden en Schoonebeek gedaan’’, zegt Smit.
De in Emmen geboren, maar in Assen woonachtige Van Sluis voegt daar het volgende aan toe: ‘Van het team uit Drachten waren zaterdag twaalf mensen in touw; naast twaalf mensen van team Oost uit Zwolle.’ Ere wie ere toekomt. Er had dus ook heel iets anders in de kop van de LC kunnen staan.
Tot slot nog dit: volgens de routeplanner van de ANWB is het vanuit Drachten 1 uur en 3 minuten rijden naar Coevorden: 92,9 kilometer. Volgens diezelfde routeplanner is het vanuit Zwolle 46 minuten: 72,1 kilometer. U mag nu zelf uitrekenen hoeveel kilometer die Sietse Smit heeft moeten afleggen om vanuit Groningen via Drachten naar Coevorden te rijden. En bedenken of Kenan misschien eerder gered had kunnen worden.
De Coevorder kruiken en dekens waren in ieder geval hard nodig.