Op het gevaar af dat het vervelend wordt: opnieuw iets over optredende dichters en podiumpoëzie. Eerder stukken stonden hier en daar. Voor wie het vergeten is, of niet gelezen heeft, wat maakt het uit, deze korte reeks begon na een avond met optredens in het Grand Theatre in Groningen. Daar droeg ook Antjie Krog werk voor, ondersteund door een tekstprojectie die niet synchroon liep met haar voordacht.
Diezelfde Krog werd onlangs door interviewer Jelle van Riet in De Standaard gecomplimenteerd als 'publiekslieveling op festivals'. Van Riet: 'Wie u hoort voorlezen weet hoe cruciaal klank en ritme voor u zijn. U rapt ook op het niveau van Snoop Dog, 50 Cent en Eminem. Hebt u nog plannen als MC Krog? '
Krog: "Een van mijn fantasieën is om naar deze wereld terug te keren als mezzosopraan. Ik ben gek op liederen. Binnen de liederenzang zijn er twee scholen: de een hamert op de frasering, de ander op de uitspraak van de woorden. Mijn hart gaat uit naar die laatste zangers die woorden zoals Tod krachtig aanzetten. Ik word woedend als mensen over stemhebbende en stemloze klanken heen glijden als was er geen verschil tussen een d en een t, een p en een b. Klinkers, medeklinkers en tweeklanken moeten met respect worden behandeld! Klank is de oerwortel van poëzie.
Als ik aan mijn studenten een gedicht voorlees vraag ik hen eerst om hun oren af te sluiten en niks te denken, want louter door de klank is het gedicht al instinctief te verstaan. “Genuine poetry can communicate before it’s understood”, aldus T.S. Eliot. Nochtans wilde ik eerst mijn poëzie niet voorlezen, tot ik werd gevraagd deel te nemen aan een Free Nelson Mandela Rally in Kroonstad. Die dag ben ik door glas gesprongen, heb ik ingezien dat je toeschouwers respectvol en voorzichtig moet benaderen en dat voorgedragen poëzie wat anders is dan gedrukte poëzie.
Met name Tom Lanoye heeft me geleerd dat het geen schande is om mijn werk naar de scène te brengen. Ik hoor Tom, maar ook Dylan Thomas en T.S. Eliot heel graag voorlezen omdat je meteen voelt dat zij hun gedicht hebben gehoord. Ziedaar het grote verschil met een acteur. Die vertolkt de poëzie, terwijl de dichter de poëzie hoort."
Dan ook nog even een commentaar van Maria van Daalen, geplaatst na een Facebook-deling door Tsead Bruinja, die zich overigens inzet voor de terugkeer van de Johnny van Doornprijs:
Van Daalen: "Er is ook 'iets' met het publiek. In Nederland (en in Vlaanderen? weet ik niet zeker) is het publiek passief. Het is consument, misschien calvinistisch consument. Ik heb ooit mogen voorlezen in het Nuyorican Poets Cafe - vermoedelijk als de enige Nederlandse dichter ooit - en dat publiek, geheel African-American, was een verademing. Ze deden actief mee. Bij een van mijn gedichten zelfs na elke regel. 'Oh Yeah.' 'Thank You, Sister!'. Als een respons en refrein tegelijk. Als een kerkdienst. Ze ademden ook mee. Groots. Met zulk publiek ontstaat er een soort samenwerking."
De poëtische voordracht teruggebracht tot iets wat je in witte kerken in De Lage Landen alleen nog bij sommige gemeenten van baptisten ziet. Halleluja. Van Daalen heeft gelijk. Vaak is de respons van het publiek inderdaad tam en lauw. En niet altijd ten onrechte. Want als je al entree betaald hebt, verwacht je daar toch iets voor terug. En kan het dus ergerlijk zijn als de man of vrouw op het podium de toeschouwers het werk wil laten doen. Of om met Jannes, koning der piraten, te spreken: 'Waar zijn die handjes? En nu allemaal!'
Ik lees voor een bespreking in de cultuurbijlage van Dagblad van het Noorden en de Leeuwarder Courant de roman De ommelanden van Elvis Peeters. Het is – tot dusver – een heel aardig boek. Niet heel goed, maar beslist niet slecht.
Hoofdpersonage is Dora, een fotografe die in een afgelegen streek 'details van de dood' wil vastleggen. Als ze klaar is met haar werk krijgt ze autopech. Daarna lukt het niet meer om weg te komen en wordt ze door de omstandigheden gedwongen zich op een verlaten hoeve het plattelandsleven eigen te maken: kippen houden, met schaars geworden water planten kweken, een juk dragen.
Om in de stemming te komen, op bladzijde 9 staat dit: 'De economie is geëlimineerd, deze streek is willens en wetens opgegeven, geen dokter, geen voorzieningen, alles moet met liefde, geduld en onbegrip worden opgelost.' Op bladzijde 13 staat dit: 'Hun streek hoort wel tot het grondgebied, niet meer tot het land. Belastingen vallen hier nauwelijks te innen en uitkeringen zijn niet meer voorzien.'
Wat ook bevalt zijn zinnen als deze:
Gedachten zijn het beste wat we hier hebben.
Hier valt tijd samen met geduld, daar spoed je je niet doorheen, daar laaf je je aan.
Het feest heeft zich naar de stad verplaatst.
Wij weten niks van huwelijken, alleen van sterfgevallen.
De stad ligt als een koortsig beest.
Het is een verhaal dat vaker is verteld en waar sommigen geen genoeg van kunnen krijgen: hoe in de jaren vijftig en zestig in Emmen een wijze van stedenbouw werd toegepast die door kenners in binnen- en buitenland wordt geroemd: ruim en omgeven door groen, geschakeerd en gedurfd. Eerst voorzichtig in de wijk Emmermeer, daarna voortvarend in de wijken Angelslo en Emmerhout.
Dat ik hier nu over begin, heeft te maken met een tentoonstelling in galerie Bij Leth aan de Hoofdstraat in Emmen. Waar tot en met 16 maart onder de weinig aanlokkelijke titel Bouwen in serie: constructie en context een 'tentoonstellingsportret' is te zien van Jan Sterenberg, een van de architecten die een bepalende rol heeft gespeeld bij de ontwikkeling van Emmermeer en Angelslo en vervolgens Architectengroep Emmerhout oprichtte.
Over Sterenberg (1923-2000) wordt verteld dat hij zijn tijd ver vooruit was. Naar verluidt baarde hij opzien met het beleggen van praatgroepen, waarvan de 'opbrengst' daadwerkelijk werd 'meegenomen' en waar mogelijk zelfs gebruikt. Ook zou hij een vurig pleitbezorger van betere en goedkopere woningbouw zijn geweest. Als je er goed over nadenkt, is dat inderdaad bijzonder. Je zou denken dat bouwbegrippen als 'beter' en 'goedkoper' veel eerder bedacht waren.
De aandacht waarom juist in Emmen op een nieuwe manier gebouwd kon worden, komt in de tentoonstelling summier aan bod. Dat is wellicht een kwestie van interesse. Mij lijkt het de moeite waard als iemand een keer bondig helder probeert te krijgen hoe, door wie en op welke gronden na de Tweede Wereldoorlog in Den Haag is besloten om een boerendorp aan te wijzen als plek waar in hoog tempo industrialisatie moest plaats vinden, om van een slapend dorp omringd door veenketen een moderne stad te maken.
Zolang dat niet gebeurt, blijft het een raadsel waarom 'Den Haag' niet Coevorden heeft aangewezen als hoofdstad van het destijds zo verarmde Zuidoost-Drenthe. De oudste stad van Drenthe, toen en nu nog ernstig in verval, had zich dan serieus kunnen ontwikkelen en definitief verlossen van de doem van een verlaten garnizoensstad. Emmen was dan geworden – of gebleven – als Sleen, Oosterhesselen of Borger, dorpen met een ziel.
Niets te nadele van Jan Sterenberg en zijn voorliefde voor de menselijke maat. Maar het lijkt erop dat niemand in de vijftig en zestig wilde inzien dat het concept van de Open Groene Stad ook kon mislukken. En dat de bij het concept behorende ontwikkeling van grote op zichzelf staande wijken als Emmermeer, Emmerhout en Angelslo en later Bargeres, Rietlanden en Delftlanden nadelige gevolgen zou hebben voor de samenhang van de plaats die ze nu gezamenlijk vormen.
Achteraf kijk je een koe in de kont. Dat wordt vaak gezegd. Wat niet wegneemt om, ook achteraf, kritisch te zijn over dat wat steeds maar weer 'het wonder van Emmen' wordt genoemd en in feite een permanente worsteling is met ruimte en subsidiemogelijkheden. De huizen en buurten die Sterenberg en de zijnen destijds hebben gedacht mogen destijds kwalitatief goed zijn geweest, die wijken die ze nu samen vormen zijn meer delen dan som.
Tot slot een waarschuwing voor de kijker thuis. De tentoonstelling in Bij Leth is een nogal 'informatieve expositie'. In een relatief kleine ruimte staan panelen opgesteld met ongeveer net zoveel tekst als beeld. Op zich past dit goed bij architectuur, een kunstvorm waarin theorie en praktijk elkaar nogal eens voor de voeten lopen en waarin een jargon wordt gebezigd dat opvallend makkelijk de bocht uitvliegt.
Ik kon 21 euro 40 krijgen voor mijn laatste optreden als gemeentedichter van Emmen en vroeg de geldverdeler het bedragje uit te geven aan de bundel Jij begint van Kees Spiering. Aldus geschiedde: ik ontving de gewenste Spiering. Met daarin, als herinnering, handtekeningen van achterblijvende gemeentedichters.
Ik had Jij begint veel eerder in mijn bezit willen hebben. Afgelopen zomer woonde ik in een boekhandel in Groningen een bijeenkomst bij waar Spiering werk voordroeg. Hij vertelde bij die gelegenheid dat de verschijning van zijn nieuwe bundel was uitgesteld. Iets wat te maken zou hebben de wet van vraag en aanbod.
De markt zat niet te springen om zijn gedichten, omdat de markt dacht dat het jeugdpoëzie betrof. Zo was het Spiering althans verteld. Dat was verkeerd gedacht, vertelde de dichter in Groningen. Zijn gedichten waren bedoeld voor iedereen voorbij de leeftijd van twaalf jaar. De markt deed zichzelf weer eens tekort.
Ineens verscheen Jij begint alsnog. In augustus, toen niemand oplette en de rest op vakantie was. Ik werd er in oktober op geattendeerd door een lezer van dagblad Trouw, die een juichende bespreking had gelezen. Waarop ik bij uitgeverij Luitingh-Sijthoff een bespreekexemplaar besloot aan te vragen. Tevergeefs. Er gebeurde niets. Taal noch teken. Dus ook geen boek.
Voor een levensles is het nooit te laat.
Een week geleden plaatste ik hier een stuk waarin werd aarzelend werd nagedacht over recensies van voordrachten door dichters. Een paar dagen later werd ik via Tsead Bruinja gewezen op een geschrift waarin Ruben van Gogh zijn licht liet schijnen over 'het effect van de voordracht'. Die tekst is hier na te lezen.
Korter van stof was de reactie van Gerard Stout, die na lezing moest denken aan beoordelingscriteria bij de onderwijsmodules presentatietechnieken. Hij somde op: uiterlijke verzorging, contact met publiek, intonatie, timbre, verstaanbaarheid, lichaamtaal, mimiek, didactiek – welke vorm is gekozen voor de kennisoverdracht? – en als laatste de lesstof. In het geval van een dichter is dat uiteraard het gedicht.
Stout: "Poëzie was (en is) een individuele aangelegenheid. Stil een gedicht lezen, laten bezinken, spoelen, gorgelen als was het wijn. Laten bezinken, eigen maken, weggooien. Ritme, rijm, en inhoud. Waar raakt het gedicht? Verdriet, vreugde, verlangen, troost; welke emoties krijgen woorden? Welke koers geeft een gedicht? Welke aanvaarding van het leven zoals het is komt uit het gedicht? Welk houvast? En wat komt na herlezen tevoorschijn? En wat beklijft na vier, vijf, zes maal?
Performance raakt aan andere dan de mentale zaken. Het oog wil ook wat. Het oog wil vaak meer, aanvankelijk, dan de ziel. Het oog leidt af van de inhoud. Soms versterkt het beeld de inhoud. De voordracht past dan precies bij het gedicht. De voordracht is het gedicht. Ik zag een optreden, jaren geleden in Assen, waarbij een dichteres de gang van varkens naar slachthuis verbeeldde. Geknor, gekrijs, een perfect gedicht; zonder een woord.
Beoordeling van optreden, voordracht van gedichten kan als bij theatervoorstellingen. Het gedicht speelt een ondergeschikte/geen rol. Vraag na afloop van vijf voorgedragen gedichten of iemand uit het publiek kan vertellen wat er is gezegd. Grootkans niemand die dat kan. Vraag naar de beleving. Vraag naar wat is opgevallen (stemgebruik, kleding, humor...).
De nadruk ligt op de performance en op de (sociale) context. Samen in de Prinsentuin. Samen in het Noorderplantsoen. Samen op Oerol. Als ik bezoekers hoor gaat het over het weer, de slaapplaats, de fietsen, de drukte. Nooit hoor ik iemand (spontaan) over inhoud. Misschien wel bij Poetry."
Stout besluit met de aanbeveling een theaterrecensent te sturen.
Dat deed Dagblad van het Noorden in de zomer van 2014 tijdens Dichters in de Prinsentuin. Job van Schaik, specialist muziek, recenseerde daarbij een optreden van Joost Oomen op het Suikerunie-terrein in Groningen. Wie dat wil nalezen, klikt op het plaatje hiernaast.
Eric Nederkoorn, specialist theater, bekeek optredens op het theeveld en in de loofgangen:
"Het lijkt wel alsof dichtend Nederland vooral bestaat uit gymnasiummeisjes uit gezinnen met grote tuinen, die iets op vakantie hebben meegemaakt of juist niet. In mooie zinnen, mooie taal, zeker, gestileerd en doordacht. Maar waar is hier het Grote Gebaar? Is geen poëet meer aan de drank of gewoon een beetje getikt? Waar is het gedicht dat de kleine‘ik’ overstijgt? Waaris de extra laag? Waaris de rauwheid? Die bestaat toch nog wel? Soms ben je zelfs blij met een overvliegende trauma-heli. Daar moeten ze dan wat mee. Waarom lezen de performers trouwens van papier? Waarom doen ze hun act niet uit het hoofd? Kom op! Zo’n festival vereist podiumkunst!"
Stel: je beheert een huis waar een beroemde kunstschilder een tijdje heeft gewerkt – zeg dat hij Rembrandt heet. Veel bezoekers trekt dat Rembrandthuis niet. Vanwege de ligging, maar ook omdat er geen schilderijen van hem te zien zijn. Dan, op een dag, meldt zich een oude vrouw. Ze woont aan de andere kant van het land, daar waar het wemelt van de kunst en de kenners, en ze schenkt jou een schilderij dat wel eens door, zeg, Rembrandt, gemaakt zou kunnen zijn. Wat doe je dan?
"Dan neem ik dat schilderij in ontvangst en bedank ik die mevrouw hartelijk."
Verder niks? Je vraagt niet hoe ze er aan komt? Waarom ze het aan jou geeft? Of ze dat wel zeker weet? Je vraagt niet of ze het schilderij door experts heeft laten onderzoeken, al was het maar omdat het wel eens miljoenen waard zou kunnen zijn? Waarom ze zomaar mogelijk miljoenen weggeeft? We hebben het hier wel over een, zeg, Rembrandt.
"Ik zou het schilderij even in een kluis stoppen."
Verder niet?
"Nou ja, ik zou daarna een persconferentie beleggen. En via de media bekend maken dat ik misschien wel een Rembrandt in het bezit heb gekregen. Ik zou een medewerker vragen voor de presentatie handschoentjes aan te trekken, zelf zou ik dat niet hoeven. Op hetzelfde moment zou ik de gift kenbaar maken bij het provinciaal museum in de hoop dat zij kunnen helpen met het vaststellen van de authenticiteit."
Je zou niet eerst naar een officiële specialist stappen en, voor alle zekerheid, even wachten met een persconferentie? Want een échte Rembrandt dat zou wereldnieuws zijn.
"Nee, op dat idee zou ik niet komen. Als wij een matig bezocht huis zijn waar Rembrandt heeft gewoond, dan weet je natuurlijk iets, maar dat weet je niet. Ik zou meteen een persconferentie beleggen. In stilte naar een specialist stappen, nee, dat zou ik niet doen, dat zou nooit bij mij opkomen. Wat ziet zo'n specialist dan? Stel je voor dat ze het afkeuren. Nee, dan geniet ik liever een tijdje van de gratis publiciteit. Goed voor de bekendheid van mijn huis. Wie weet komen er meer bezoekers."
Stel dat een tijdje later onverwachts iemand zich meldt, een kenner. Met de mededeling dat hij dat vermeende schilderij van, zeg, Rembrandt eerder heeft gezien. Drie jaar geleden, in een veel bekeken televisieprogramma waar mensen kunstvoorwerpen door een deskundige kunnen laten beoordelen. En dat hij toen via de officiële specialist ontdekte dat het níet om een échte Rembrandt ging. Wat zou jij dan doen?
"Dan zou ik meteen zeggen het jammer te vinden dat deze berichten nu in de media verschijnen. Dat wij ons niet willen bezighouden met speculaties over de echtheid van een schilderij waarvan wij menen dat het wel eens om een échte Rembrandt zou kunnen gaan. Ik zou ook zeggen dat wij op een reactie van een officiële expert willen wachten, dat die reactie binnen twee weken wordt verwacht. En ik zou hopen dat het daarna snel is afgelopen met de gratis publiciteit, want niets is zo erg als gratis publiciteit die je niet zelf hebt gezocht."
Ik wandelde door de Noorderstraat in Emmen, ook bekend dankzij de middenstandsroman Vertrouwd voordelig van Peter Middendorp. Het was alsof er een kanon was afgeschoten, nauwelijks meer mensen op straat. Ja, een paar, misschien op de vlucht uit vrees voor nog een kanonschot.
Ter hoogte van De Babyhoek moest ik denken aan de krimp. En daarna aan Waar banen zijn, willen mensen wonen, een in juni 2018 gepubliceerd onderzoek van de Rekenkamercommissie Emmen naar de ontwikkeling van de demografie en de arbeidsmarkt. Weer thuis zocht ik de samenvatting op:
"We constateren dat tot 2006/2007 het denken en handelen van de gemeente Emmen gericht was op groei. Achterblijvende resultaten, maar ook de economische crisis sinds 2008, hebben geleid tot een omslag. Krimp, en het anticiperen hierop, kwam nadrukkelijker in de hoofden van ambtenaren en bestuurders.
Mede 'ondersteund' door het vertrek van een aantal grote werkgevers/bedrijven, is deze aandacht medio 2011 verder versterkt en is specifiek een analyse gemaakt van de (betekenis van de) demografische ontwikkelingen voor Emmen. Vanaf 2014 zien we dat dit ook echt zijn vertaling en uitwerking heeft gekregen in beleid en acties van de gemeente; ook met de nieuwe strategienota Emmen 2030.
Wel ligt de focus vooral op korte termijn/incidenten en kwantiteit en minder op lange termijn en kwaliteit."
Nooit meer iemand over gehoord, over dat onderzoek
Nadat ik klaar was met het bezichtigen van Dvotion, de Claude Vanheye fototentoonstelling over dj's als sjamanen, waar ik een stuk over wilde schrijven voor de krant, nam ik in het Groninger Museum ook nog een kijkje bij de Dale Chihuly-expositie. Ik was daar niet alleen. Verre van: het was er druk. En ook opvallend: het wemelde er van de vrouwen.
De officiële onderzoeken kan ik nu even niet terugvinden, maar de museumwereld wordt overmatig bevolkt door vrouwen. In de regel nemen zij tijdens hun bezoek aan de musea een witte 60-plus man mee, wel zo handig voor het besturen van de auto's en het dragen van tassen. Maar voor Dale Chihuly waren die mannen thuis gelaten. Of misschien waren ze vergeten. Wat ik in de zalen aantrof, waren vrouwen met vrouwen. Duo's, groepjes.
Thuis zocht ik samen met de vrouw-des-huizes naar een verklaring voor deze 'ervaring'. Zij opperde dat het met de glaskunst van Chihuly te maken kon hebben, met het materiaal en de vormen en de kleuren. Zij opperde dat vrouwen, meer dan mannen, een interesse hebben in kunstvoorwerpen met een ruimtelijke werking en stoffelijkheid, omdat dat 'meer zintuigen tegelijk prikkelt'.
Vrouwen, zo opperde zij, hebben een sterke behoefte om kunst aan te raken. "Daarom houden vrouwen ook veel van sculpturen. Een schilderij is maar plat, daar kun je alleen maar naar kijken en iets bij bedenken. Met een beeld kun je veel meer. Inderdaad, het is waar dat je in de meeste musea nergens aan mag zitten, ook niet aan beelden, maar die beelden nodigen er wel toe uit. Veel meer dan schilderijen dat doen."
We kwam te spreken over het verlangen om kunstvoorwerpen te bezitten. "Sculpturen en dus ook glaskunst appelleren aan dat verlangen", opperde zij. Het maakt de ekster in de vrouw wakker, probeerde ik mijn status als leukste thuis te bestendigen. "Dan zijn er nog de breekbaarheid en kwetsbaarheid, die maken glaskunst extra aantrekkelijk", ging zij onverstoorbaar verder. "En de vormen niet te vergeten. Vooral als ze rond zijn herken je dat als kijker toch als vrouwelijk."
Ik vertelde dat ik destijds de Chihuly-tentoonstelling als onderwerp voor een krantenstuk 'had laten lopen' omdat ik er geen interessant verhaal in zag. Ik wist toen en ik weet ook nu niet goed wat de kunstenaar in kwestie met zijn werk wil vertellen. Ik zie dat het over schoonheid gaat en over het schier onmogelijke. Maar wat nu precies de visie van de kunstenaar is… Hij lijkt niets te beweren. Zijn werk lijkt niet narratief, vatte ik het samen.
"Misschien is dat wel het verschil tussen hoe mannen en vrouwen naar kunst kijken", opperde zij. "Niet dat vrouwen nooit iets willen beweren. Het is meer dat vrouwen het gevoel minstens zo belangrijk vinden en niet ondergeschikt willen maken aan een verhaal, een boodschap of een stelling. De behoefte om kunst te begrijpen en te verklaren en te duiden staat niet voorop. Kijken en ervaren kan voor vrouwen al voldoende zijn."
Er volgde een kort zwijgen. Waarbij we ieder op onze eigen manier iets dachten zonder dat verder uit te spreken. Daarna gingen we weer gewoon verder met ons gezamenlijk leven.
Nu ik dit schrijf durf ik wel te verklappen dat mijn gedachten op dat moment uitgingen naar hoe ik al kijkende naar de Chihuly-kunst in het Groninger Museum een agressie voelde opkomen. Een agressie die ik herkende van mijn schaarse bezoeken aan winkeltjes die zich brocanterie noemen en volgestouwd zijn met bijzettafeltjes. Een aanvechting om de boel in elkaar te trappen, omdat het mij allemaal zo overvloedig en zinloos voorkwam. Om daarna bedaard het museum te verlaten. Opgelucht. Gelouterd.
Na afloop van de eerste editie van festival Gluren bij de buren in Emmen, zondag, veranderde onze huiskamer in een spaarpottenverzamelpunt. Dat wil zeggen: een aantal afgevaardigden van deelnemende huiskamers gebruikten op verzoek van de organisatie ons adres om busjes in te leveren met daarin 'de vrije gift' van bezoekers. Later zouden ze door een 'runner' worden opgehaald.
Onze bus was redelijk gevuld, maar zat niet zo vol als die van sommige anderen. Uit de enthousiaste verhalen van die anderen werd duidelijk dat onze huiskamer minder druk bezocht was dan andere huiskamers. Afgaande op die verhalen was het elders soms enorm druk geweest. Er werd gesproken over 'een groot succes' en een 'geweldige middag', plus: 'absoluut voor herhaling vatbaar'. Stuk voor stuk hadden ze een middag met muziek meegemaakt, qua publieksbereik in deze regio een sterke podiumkunst.
Wij konden terugzien op een prima verlopen middag met verhalen en gedichten. Waarbij het naarmate de tijd vorderde steeds drukker werd en op het laatst de huiskamer goed vol zat. Waarbij gastlezer Aly Katerbarg-Truin de toehoorders stil kreeg en hield met Drentse verhalen van Anne de Vries, Bonnie Veendorp en H. Boer. En waarbij de Gemeentedichters van Emmen dat deden waar ze in Emmen bekend om staan: waar voor je geld leveren. Ook als je veel, weinig of niets hebt betaald.