Veel gitaren, weinig swing op tweede editie Rockit
12-11-18
Zoals voorgenomen bezochten we ook dit jaar festival Rockit, de door programmeurs van De Oosterpoort in Groningen in een vreemde toal omschreven journey into jazz and beyond. Maar vergeleken met de eerste editie vonden we er veel minder aan.
Waar dat aan lag? Uiteraard aan onszelf, onze onrust en onze voorliefde voor soul, funk, disco en dance – altijd eerst jezelf de schuld geven. Het lukte in ieder geval nauwelijks tot niet om aan de hand van de 21 her en der in de relatief dun bevolkte De Oosterpoort geprogrammeerde acts een goede journey samen te stellen.
Aan het einde van de avond, rond middernacht, kwamen we tot de conclusie dat we vooral heen en weer waren gelopen. Zoekend van bovenzaal naar kelder, vanuit de binnenzaal de ene keer via de foyer de andere keer via de grote zaal naar de kleine zaal. En weer terug. Dat de zalen namen hadden als Challenger, Discovery, Enterprise, Atlantis en Columbia maakte niet uit.
Want vrijwel overal zagen we op het podium gitaren en ontbraken de stemmen. Tijdens het optreden van Dans Dans, een Vlaams trio gespecialiseerd in a la improviste gespeelde muziek voor nimmer meer door Harvey Weinstein en zijn broer geproduceerde films van Quentin Tarantino was dat dankzij verwijzingen naar Eddie Hazel en Dennis Coffey zelfs heel fijn.
Maar naarmate de avond vorderde, tijdens optredens van Benjamin Herman's Bug House, Ava Mendoza, SchnellerTollerMeier en tot slot de lamlendige Ryley Walker en zijn band, begon het gitaargeweld behoorlijk op de trommelvliezen en zenuwen en trommelvliezen te werken.
Pharaoh Sanders viel tegen, wat we natuurlijk hadden kunnen weten. Dat iemand van 78 nog steeds tenorsax kan spelen is aardig, dat die iemand nog met John Coltrane heeft gespeeld is bijzonder, maar dat die iemand op basis van deze twee gegevens naar Groningen wordt gehaald om in een grote zaal te spelen, is een verkeerd besluit.
Het optreden van Steve Coleman was ook opmerkelijk, maar om de verkeerde reden. De manier waarop deze saxofonist er in slaagde zijn zaal leeg te spelen door stug vol te houden aan de uitgangspunten die hij al sinds, zeg, de jaren tachtig hanteert, had iets fascinerend, maar ook iets droevigs. Bij Colin Stetson hielden we het overigens veel minder lang uit: veel te hard.
Wat ook niet geheel en al beviel was het Terence Blanchard E Collective. Dit niet alleen omdat Blanchard een van-dik-hout-zaagt-men-planken-drummer had meegenomen, maar vooral om de bandleider zelf uit zijn trompet en toetsen steeds schel en snerpende geluiden te voorschijn liet komen. Daar tegenover: zijn gitarist was wel goed en er werd nog samengespeeld ook.
Om dan toch een hoogtepunt te noemen: Gogo Penguin (foto bovenaan), drie Britten uit Manchester met een soort leftfield-jazz met ECM-trekjes op een bedje van Coldplay-piano, staande bas en drumroffels. Nu stonden ze in de grote zaal, maar buiten Rockit om moeten ze in staat worden geacht om een iets heel goeds neer te zetten in de kleine zaal.