
Ik lees voor de cultuurbijlage van Dagblad van het Noorden en de Leeuwarder Courant en met oog op een interview in De Literaire Hemel in Hemelse mevrouw Frederike, de biografie die Maaike Meijer schreef over F. Harmsen van Beek (1927 – 2009). Hoewel ik nog niet ben uitgelezen, durf ik nu al te zeggen dat het een indrukwekkend werk is. Indrukwekkend in meerdere opzichten, waaronder deze: ik moet er ook aan denken als ik niet aan het lezen ben.
Het boek houdt mij bezig, omdat ik geïnteresseerd ben in literatuur en Meijer in staat is in literaire teksten 'dingen' te ontdekken, te lezen, te duiden en vervolgens te beschrijven die zich doorgaans lastig laten ontdekken, lezen, duiden en beschrijven. Maar het is ook omdat ik geïnteresseerd ben in kunsthistorie en literair erfgoed, en daarmee in de kunstenaars die in de biografie een rol spelen: Remco Campert, M. Vasalis, Gerard Reve, Charlotte Mutsaers, Peter Vos, Matthijs Röling.
Wat voorts een rol speelt is dat de hoofdpersoon lange tijd in 'mijn gebied' heeft gewoond, van begin jaren zeventig tot en met haar dood, eerst in Garnwerd, later in een verpleeghuis in Groningen. Ik heb haar nooit ontmoet en dus ook nooit geïnterviewd. Bewust niet, omdat ik van de mensen uit haar omgeving begreep dat F. Harmsen van Beek mediabelangstelling niet op prijs stelde. Naar mate ze ouder werd, werd de afkeer zelfs steeds sterker, om omdat ze zich erg kwetsbaar zou voelen.
Het geloof in die kwetsbaarheid weerhield mij ervan ongevraagd op haar stoepje te gaan staan in de hoop dat ze de deur zou openen om vervolgens op al mijn vragen een antwoord te geven, zelfs als ik geen vragen had. Journalistiek gezien kun je dat laf noemen, want ook in kwetsbare mensen schuilt een goed verhaal voor de krant. Check, double check. Misschien had ik mij harder moeten opstellen. Ergens knaagt dat. Story of my life, om Jay McInerney te citeren.
Nu lees ik dus alles over haar. Dit dankzij Maaike Meijer, die eerder al de biografie van M. Vasalis schreef. Ook dat was een bijzonder boek, met zeer veel informatie, die zonder de inspanningen van de biograaf vermoedelijk niet of pas heel veel later op tafel zou zijn gekomen. Groot nieuws bevatte die informatie overigens niet. Het meest fijne aan de Vasalis-biografie waren de citaten uit de door Margaretha Droogleever Fortuyn-Leenmans geschreven brieven.
Als ik niet in Hemelse mevrouw Frederike lees, denk ik onder meer na over het verschil tussen een literatuurwetenschap en psychologie. Die vraag houdt mij bezig omdat Maaike Meijer in haar boek in alle ernst beide disciplines beoefent, terwijl ze bij mij weten geen psycholoog is. Op een van de twee flappen van de biografie staat althans dat ze literatuurwetenschapper en neerlandicus is.
Meijer heeft er geen moeite mee meerdere malen te stellen dat F. Harmsen bijna haar leven lang gebukt is gegaan onder de slechte verhouding die ze met haar moeder, de illustratrice Freddie Langeler, zou hebben gehad. Met als gevolg dat ze, bijvoorbeeld, op bladzijde 68 dit schrijft: 'Dat iedereen haar in latere jaren mager vindt terwijl ze zichzelf nog steeds als dik beschouwt is het door haar moeder geplante anorectische zelfbeeld, dat zij nooit meer kwijtraakte.'
In een hoofdstuk over de relatie met haar toekomstige schoonmoeder, de moeder van haar eerste serieuze liefde Jan Hooglandt, lees ik dit:
'Ze had genoeg geleden onder haar afwijzende moeder om een toekomst met deze schoonmoeder te kunnen verdragen. Merkwaardig genoeg blijkt uit haar regelmatige brieven aan Jans moeder – tot 1951 aan toe – geen reserve. (…) Fritzi doet zich dus vriendelijker voor dan ze zich voelt, ook wanneer je bedenkt dat volwassenen en jongeren in die tijd formeler met elkaar omgingen en schoonouders zeker niet persoonlijk konden worden aangesproken op hun gedrag. Ze kan haar boosheid alleen uiten naar Jan, in de kwetsende daad van het vreemdgaan – en voor het overige blijft haar gekrenktheid misschien wel ondergronds, om pas na haar zeventigste ten volle geuit te worden.'
Tot slot komt Meijer tot de diagnose theatrale persoonlijksheidstoornis:
'Die heb je als je heel charmant bent, het contact met een nieuwe geliefde of vriend meteen erotiseert of seksualiseert, de relatie direct heel intens maakt en daar helemaal in opgaat. Na enige tijd valt de ander tegen en dan wordt hij of zij de vijand. De ander staat dus óf op een voetstuk, óf is daar af gevallen. Je wordt hier niet mee geboren, je ontwikkelt zo’n patroon als je eerste hechtingsfiguren niet veilig zijn. In feite ga je dan zelf de hechting van anderen aan jou organiseren. Jij wordt de regisseur van de liefde en op die manier krijg je de ander in je macht. Je maakt hem afhankelijk en verwerpt hem dan, je doet wat jou is aangedaan. Je maakt slachtoffers om zelf geen slachtoffer meer te hoeven zijn.'
Hier tegenover staat dat Meijer ook F. Harmsen van Beek zelf veel aan het woord laat. Nu ga ik weer verder lezen.