« mei 2018 | Hoofdmenu | juli 2018 »
Het leek even stil rondom DeFKa, het Departement voor Filosofie en Kunst in Assen. Dit vanwege de ontruiming en sloop van het onderkomen aan de Venestraat in Assen. Maar de mensen achter DeFKa - we noemen hier speciaal Gert Wijlage - leven gewoon door. Denken en werken gewoon door.
Dat 'gewoon' moet niet te beperkt moet worden opgevat, blijkt uit een 'Open oproep tot deelname aan Universalisme als praktijk' die deze week is verspreid. Voor de liefhebbers van het net iets meer ingewikkelde taalgebruik en denkwerk volgt hieronder de oproep integraal:
"DeFKa Research nodigt kunstenaars en theoretici uit om een essay of manifest in te sturen.
Tegen de achtergrond van een tijdperk van transitie, in denken en beleven, hanteren we bepaalde strategieën om met nieuwe ideeën en wereldbeelden om te gaan. Daarom nodigen we kunstenaars, schrijvers, architecten, performers en musici uit om een schetsontwerp, proef of samenvatting, aan te leveren voor een essay (exposé, manifest, werkstuk, compositie) in de taal en beeldvorm van hun preferente disciplines. De kernvraag is of een universeel perspectief toepasbaar is en hoe we dat in de praktijk uitoefenen.
Hoe komen we hierbij?
Er speelden drie urgente aspecten een belangrijke rol. Ten eerste het aparte aspect van methodologie in de kunst, waarin veel aandacht besteed wordt aan het proces en de argumentatie. Bijvoorbeeld het belang van transversale relaties in plaats van – of naast – strakke, horizontale en verticale, reductionalistische betrekkingen. Kernwoorden blijven dan transversaliteit, pluriform en transdisciplinair.
Ten tweede, het idee van hedendaagse kunst. Hoe meten we haar valide actualiteit. Hoe experimenteel of conservatief is deze gedachte? En vooral, wie willen we bereiken, voor wie werken we eigenlijk. Is het singulier individuele de norm of mogen we verwachten te kunnen communiceren met elke generatie, met elke culturele voorkeur, op elk niveau. Hiermee tevens uiteindelijk bedoelend: Universaliteit. Het thema is een probleem of het is niet.
Ten derde, het onderzoek en realisatie van visie. Kunstenaars en filosofen zijn beeldenmakers in hun relatie tot een breder publiek. Als kunst en filosofie duiders zijn van kennis, dragers van een specifieke epistemologie, wat kunnen we er uit afleiden ten gunste van ons eigen gedrag. Romanticisme bijvoorbeeld, gezien als een activistisch perspectief, onderzoekt in zijn publieke onvrede een specifieke toekomstige vooruitgang. Hoe radicaal en hoe transparant beschouwen we onze eigen handelingen, onze eigen praktijk op dit moment?
Bijdragen vanuit alle culturele disciplines zijn welkom.
De eerste aanmeldingen willen we graag voor 30 september ontvangen. De absolute einddatum voor de afgeronde bijdragen is 25 november 2018. Dan gaan we de inzendingen beoordelen en beginnen we aan de publicatie van de bijbehorende geschreven gedeeltes. In 2019 moet de uitgave gereed zijn en willen we een speciale gelegenheid organiseren om de uitgave te presenteren en te tonen met performances, lezingen en uitvoeringen van de ruimtelijke essays. Er is een bonus van € 400 voor de meest interessante bijdrage en € 100 voor de daaropvolgende.
Contact: info@defka.nl"
Veel succes iedereen.
Uit het Dagblad van het Noorden van afgelopen vrijdag. Ter aanprijzing van een boek en een auteur:
Ik had graag een interview gehad met Tonnus Oosterhoff. Dit naar aanleiding van zijn nieuwe essaybundel De kreet is de ramp niet. Maar de dichter en schrijver, woonachtig in een gehucht in Oost-Groningen waarvan hij de naam omwille van privacy liever geheim houdt, gelauwerd met onder meer de P.C. Hooft-prijs en geprezen door velen, wilde zich niet laten interviewen. Met goede reden, ook dat nog.
In plaats daarvan nodigde hij ons uit voor de presentatie van De kreet is de ramp niet, in Amsterdam. Geen feestelijke bijeenkomst met bijhorende lofredes op de auteur en zijn boek, en bier en bitterballen toe, maar een debat over ‘de schrijver in de openbaarheid’, een thema dat een paar keer in de bundel aan de orde wordt gesteld.
Omdat we mooi op tijd waren, Amsterdam bleek niet zo druk en populair als Amsterdammers doen voorkomen, troffen we Oosterhoff aan tijdens een voorbespreking. "Wilt u na afloop signeren?", hoorden we moderator Gaston Franssen informeren. Een verstandige vraag. Als iemand liever niet in de openbaarheid komt, is het onwaarschijnlijk dat zo iemand staat te trappelen om handtekeningen uit te delen. "Dat is altijd weer een probleem als je een principieel standpunt probeert in te nemen", reageerde Oosterhoff. "Mensen denken dan dat je een harnas hebt aangetrokken."
Was dat nu een ja, of een nee?
Het debat – gratis toegang, wel vooraf een stoel reserveren – werd bijgewoond door naar schatting vijftig mensen. Onder hen een aantal dichters van wie de naam nog tot het grote publiek moet doordringen, zoals Rob Schouten en K. Michel. Ook aanwezig de Groninger wetenschapper Gillis Dorleijn, kenner van de moderne Nederlandse literatuur en ooit door de spellingchecker onvergetelijk gemaakt als Gillis Dolfijn. Hij begon er zelf weer over.
Schrijvers die niet geïnterviewd willen worden, eigenlijk is het een wonder. Bij de krant weten wij niet beter dan dat kunstenaars héél graag aandacht willen, vooral om hun ‘product’ aan te man te brengen. Wij moeten ze afhouden. Pas als hun ‘product’ zich vanzelf verkoopt, als de schrijver ‘een merk’ is, beginnen ze moeilijk te doen. Dan moeten we er aan trekken. En zelfs dat moeilijk doen, lijkt soms bedoeld om de verkoop te stimuleren. Schaarste bepaalt de vraag.
Om de schrijver als merk en persoonlijkheid in historisch perspectief te plaatsen, vertelde Gaston Franssen, docent moderne letteren aan de universiteit van Amsterdam, over Johann Wolfgang von Goethe. Diens Die Leiden des jungen Werthers (1774) werd zo bekend dat er Werther-servies op de markt kon worden gebracht. En over Lord Byron (1788 – 1824), de Britse schandaal-dichter, die meer aandacht genereerde met zijn levenswandel dan met zijn poëzie.
Ook Nederland had in die tijd schrijvende celebrities: Bilderdijk, Tollens, Piet Paaltjens, Multatuli; Rick Honings schreef er een goed boek over, De dichter als idool (2016). Aan die bekendheid kwam geen interviewer te pas. Welbeschouwd begonnen de media een halve eeuw geleden in het literair bedrijf een rol van betekenis te spelen. Jan Cremer maakte er dankbaar gebruik van door niet zijn werk, maar zijn persoon voorop te stellen. Gerard Reve deed dat in de op televisie uitgezonden De Grote Gerard Reve Show (1974).
Franssen noemde ook een tegenpool: de Amerikaan J.D. Salinger (1919 – 2010), schrijver van The Catcher in the Rye uit 1951. Die beroemd bleef omdat hij er voor koos na 1965 niet meer te publiceren en een teruggetrokken leven leidde. Dat maakte hem voor journalisten nog interessanter. Dit alles volgens de sublieme logica van de journalistiek dat iemand die zwijgt vast iets te verbergen heeft en dus veel te vertellen.
Terwijl Franssen deze casussen behandelde, en ook nog even stilstond bij het fenomeen Heleen van Royen, die ooit haar boek De mannentester lanceerde met een ‘première’ in bioscoop Tuschinski en daarbij Albert Verlinden als moderator inschakelde, begon Tonnus Oosterhoff in het midden van de eerste rij onrustig op zijn stoeltje te schuiven. Waar was hij aan begonnen, meenden we hem te zien denken. Waarom niet gewoon thuis gebleven, of afgesproken met een paar vrienden, net als de vorige keer?
Even later mocht hij zich nader verklaren. Dat ging zo: "Ik zou een heel lang praatje kunnen houden, geloof ik. Maar ik kan ook een kort praatje houden, en dat heeft mijn voorkeur. Ik wil vooropstellen: ik ben vrij idioot bezig. Eerder heb ik voor de radio een interview gegeven waarom ik geen interviews geef, en nu ga ik in een panel zitten om duidelijk te maken waarom ik uit de openbaarheid wil blijven."
In de zaal werd hier en daar gelachen. Oosterhoff vervolgde: "Mijn centrale stelling is dat als de maker van een kunstwerk zich als persoon manifesteert, aanwezig is in de openbaarheid, hij onherroepelijk de interpretatie van zijn werk beïnvloedt. Het soort kunst dat ik waardeer, is niet gebaat bij die beïnvloeding, omdat die kunst er juist op gericht is interpretatieruimte aan de consument te geven. Door daarover te gaan vertellen en zichtbaar te zijn, verklein je de ruimte."
Hij vertelde over zijn besluit om bij het verschijnen van zijn roman Op de rok van het universum in 2015 geen interviews te geven. "Vanuit het idee dat het het boek ten goede komt als je er helemaal niks van wist – het moet je midscheeps treffen. Dat een schrijver na voltooiing van een werk nóg iets te verkopen heeft, door blogs of opiniestukken te schrijven, door interviews te geven… Mijn werk is voor iedereen interessanter dan ik als openbaar figuur ben."
Het werk moet niet in de schaduw van de maker staan, zoveel begrepen we. Maar hoe krijg je het dan in de zon? Doen de kaboutertjes dat? Oosterhoff vertelde dat hij de verkoop van zijn boeken nooit heeft zien stijgen na het geven van interviews. Zijn publiek was klein, is klein en zal waarschijnlijk altijd klein blijven. Het is jammer en onterecht, maar het zij zo.
Even leek het alsof Oosterhoff de in afleiding gespecialiseerde media ter wille probeerde te zijn. Hij wierp een paar stekeligheden de zaal in: "De literatuurindustrie leidt tot een dikke stroom informatie. In welk tijdschrift verheft Philip Huff dit keer zijn stem van een generatie? In welke rel begeeft de opinierijke Jamal Ouariachi zich nu weer? Hoe moet het laatste boek van Connie Palmen volgens Connie Palmen gelezen worden? Hoe reageert Manon Uphoff op het thema van het Boekenweekgeschenk? Wat was de reden achter het writer’s block van Vasalis?"
Uit de toon van de opsomming viel op te maken dat Oosterhoff zich aan kreten van andere auteurs ergert, vermoedelijk omdat die kreten in zijn oren los staan van de ramp, of zelfs de ramp overtreffen. Hij deed het literair bedrijf voorkomen als een uitdijend circus waar hij vanwege het geschetter en getetter liever niet bij wil horen, maar af en toe de piste betreedt, ook omdat er maar één circustent is. Dit tot verbazing van het publiek. Wie is die man? Wie heeft hem toegang verleend? En op basis waarvan. P.C. Hooft? Wie? Wat denkt hij wel? Waarom wil hij zijn trucs niet uitleggen?
"Het probleem met mij is dat ik óók een showpikkie ben", vervolgde Oosterhoff. "Ik wil buiten beeld blijven. Toch vind ik het leuk om mijn stem te verheffen. Daarom ben ik een slechte Salinger. Vooralsnog. Maar ik hoop."
Na het applaus volgden meer sprekers: filosoof Naomi Jacobs en Volkskrant-redacteur Arjan Peters. Later zouden zij aanschuiven voor het debat. Wat tot een persconferentie- achtig tafereel leidde. Jacobs die een paar keer herhaalde dat onlangs ook van haar hand een boek is verschenen. Peters op het puntje van zijn stoel, vertellend dat hij voor deze bijeenkomst een voetbalwedstrijd had laten schieten.
Oosterhoff worstelend met de microfoon. Franssen dit alles met vragen in banen leidend. Drie thema’s werden behandeld, de een uitgebreider dan de ander. Het ging over de schrijver als beroemdheid, als een BN’er van de buitencategorie. Het ging over de behoefte van lezers aan auteurs die zich uitspreken over hun werk, of wat dan ook. En over het pleidooi van Oosterhoff in zijn boek om literatuur experimenteel te laten zijn, over de vraag wat literatuur in deze tijd van commercie en aandachtshonger nog kan betekenen.
In de tussentijd dachten wij heel even dat het leuk zou zijn een foto te maken voor Twitter, maar de sfeer in de zaal was daar niet naar. Het is opmerkelijk dat tijdens popconcerten en festivals door bezoekers meer ‘gedeeld’ wordt dan tijdens literaire bijeenkomsten. Andere gedachte: zou Oosterhoff na afloop misschien willen poseren voor een halve selfie?
Die afloop kwam sneller dan gedacht, dat heb je soms als iets boeit, interessant is of zich niet meteen laat begrijpen. Franssen wees subtiel op een stalletje met boeken. Oosterhoff bleek wel degelijk bereid tot signeren. "Even dacht ik dat ik er sans rancune onder moest zetten", verklaarde hij bij het teruggeven van het boek. Daarop werd hij aangesproken door een mooie jonge vrouw. Ze kuste hem liefdevol en vroeg hem hoe hij de avond had ervaren. Was het zijn dochter? Een studente die een scriptie over hem had geschreven? Zijn minnares?
We besloten het niet te vragen.
Vlak voor de officiële opening van Headliners, de eindexamententoonstelling van Academie Minerva en het Frank Mohr Instituut, bracht ik een bezoek aan de voormalige Suikerfabriek in Groningen, dit keer de tentoonstellingsruimte. Waar ik mocht praten met vier kunstenaars, net afgestudeerd.
Het waren jonge mensen vol energie en plannen, nog geen afgeronde verhalen en verkooppraatjes, maar enthousiast en zoekend. Twee dagen later werden vier van de twee bekroond met de Klaas Dijkstra Academieprijs (Carolina Burandt) en de Academie Minerva Prijs voor Vormgeving (Sanne Boekel).
Uit de Juryrapporten:
“Carolina Burandt is geïnteresseerd in de absurditeit van alledaagse banaliteiten. Ze ziet zichzelf in haar rol als kunstenaar als een katalysator en mediator tussen verborgen en ongeziene momenten en de mensen die daar in het alledaagse leven overheen kijken. Burandt is geïnteresseerd in performance art, metamorfoses en het effect ervan op de toeschouwer, waarbij ze de ervaring toegankelijk wil maken voor iedereen. De jury had een ervaring waarbij ze zich zeer bewust werden van deze lege ruimte en ziet veel potentie in haar installatie en haar onderzoeksproject.”
“Sanne Boekel maakte een installatie waarin ze ingaat op de paradox in het moderne activisme en de interventies in de publieke ruimte. Ze begint met het maken van een punt, want wanneer iedereen schreeuwt, wie luistert er dan nog? De moralisten zijn in het werk van Boekel moraalridders geworden, actiefiguren in een winkel met kassa en een trekautomaat. De jury vindt haar werk echt, oorspronkelijk en krachtig. Ze toont met haar werk lef, neemt positie in en zoek de dialoog met haar kranten.”
Hieronder het interview interview met de vormgever en illustrator Sanne Boekel (Groningen, 1995). De foto is van Geert Job Sevink. Het interview met Burandt en nog twee andere kunstenaars staat hier. Headliners is nog tot en met 28 november te bezoeken in de voormalige Suikerfabriek aan de Energieweg.
Een protest doen ontbranden
"In mijn winkel verkoop ik barricadebarbies, protestpoppen en actiefiguren. Het zijn allemaal moraalridders die stelling nemen in de stellingkast en een standpunt verkondigen. De moraalridders in mijn winkel zijn een metafoor voor de moderne activist die heel erg makkelijk schreeuwt. Het zijn er veel. Als je een moraalridder hebt, heb je een activist. Heb je er meer, dan heb je een protest.
Ik heb hier een kieswijzer liggen, zodat je kunt laten zien of je voor of tegen bent. Ik heb volgeschreven kassarol met de prijs van het activisme. Ik heb boeken die ik de afgelopen jaren heb gemaakt. Ik heb een Fik er in!-automaat met luciferdoosjes waarin ik boekjes heb gestopt. Daarin presenteer ik mijzelf als visual arsonist en geef ik mensen de gelegenheid een protest te doen ontbranden.
Ik wil klanten in de winkel uitnodigen na te denken en zich te bewegen door een ruimte waarin ik activisme bevraag. Dit project is begonnen met het maken van boeken. In één daarvan positioneer ik mezelf als iemand die zich afvraagt: Wat vind ik eigenlijk en hoe maak ik een punt? Vervolgens ben ik gaan kijken naar een kunsthistorische context.
Zo kwam ik op het spoor van Joseph Beuys, Albert Camus en Friedrich Nietzsche. Ik heb proberen te ontleden waarom zij vinden dat artistieke interventies nuttig zijn in een ruimte waar toch al heel veel meningen worden verkondigd, en wat hun ideeën zijn over hoe je kunt bouwen aan die ruimte. Ook heb ik de punkbeweging bestudeerd.
Ik sta ambivalent tegenover activisme. Dat is begonnen toen ik stage liep in Berlijn en merkte dat een overdaad aan schreeuwers niet per se efficiënt is. Als iedereen schreeuwt, wie luistert er dan nog? We nemen makkelijk stelling en zijn daarin niet altijd even vasthoudend. Via internet is het makkelijk om een mening te verkondigen en vervolgens weer verder te gaan. Veel output, maar geen dialoog. Het is wat Eva Rovers zegt: 'Je punt maken is wat anders dan je doel bereiken.'
Ik denk dat mensen zich steeds bewuster zijn dat ze een rol kunnen spelen en sneller gebrand zijn op het innemen van een stelling. Misschien komt het door het internet, dat stelt ons in staat ons makkelijk in vraagstukken te mengen. We krijgen zoveel informatie binnen, het is bijna eng om geen stelling te nemen, ook omdat mensen dan kunnen denken dat je van 'de andere partij' bent.
Tegelijkertijd zie je dat stelling nemen iets luchtigs wordt. Mensen noemen zich al geëngageerd als ze een punt hebben gemaakt, maar vervolgens gaan ze niet tot actie over. Je punt maken is niet hetzelfde als je doel bereiken. Ik ben zelf voor en tegen heel veel dingen. Soms kies ik er voor om er niets mee te doen. Ik neem wel stelling, maar geef er geen vervolg aan. Dat is niet omdat ik het niet belangrijk vind, het is meer omdat ik vind dat ik niet de juiste persoon ben om die stelling te verkondigen.
Kunst is een heel belangrijke manier om dat wat verder gaat dan woorden visueel te maken. Voor mij als vormgever en illustrator is kunst een manier om dingen leesbaar en inzichtelijk te maken. Over vormgevers wordt vaak gezegd dat ze alleen maar met vorm bezig zijn, en niet met inhoud, en dat het dus leeg is. Ik denk dat je als vormgever door de beeldtaal die je gebruikt juist heel sturend bezig kunt zijn.
Het is geen eenvoudige materie. Ik ben voortdurend bezig om mijn eigen positie te bevragen. Tegelijkertijd wil ik als vormgever laten zien hoe mensen zich tussen de hoeveelheid meningen en stellingen zouden kunnen bewegen. Ik wil mensen uitdagen na te denken over hun positie. Nadenken is best belangrijk. Als dit straks voorbij is heb ik er vast een paar denkrimpels bij, en misschien zelfs grijze haren.
Heel even heb ik getwijfeld of ik geschiedenis moest gaan studeren. Ik ben blij dat ik voor Minerva heb gekozen, omdat ik denk dat ik de ideale voedingsbodem heb gekregen om te onderzoeken wie ik ben als mens en ontwerper – die twee zijn gedurende mijn studie bij elkaar gekomen. De academie is kleinschalig, maar biedt veel mogelijkheden. Ik denk dat ik ze allemaal benut heb.
Wat er nu komt? Ik heb een zeefdrukstudio gekocht, die ga ik in Groningen opzetten. Het pand is gevonden. Vet spannend. Wat ik verder wil is verder met één van mijn boekjes, De Moraalridder, daar wil ik een blad van maken waar ook andere kunstenaars bijdragen aan kunnen leveren, en dan zo dat verschillende standpunten aan de orde kunnen komen. Ze hoeven niet per se tegengesteld te zijn, maar moeten wel anders zijn."
Fred ligt op de keukentafel. Zijn buik is bol. Mijn moeder loopt heen en weer. Mijn vader heeft natte kleren. Hij drupt op het zeil. Er zijn nog twee andere mensen in onze keuken. Een man en vrouw. Ik ken ze niet, ze dragen blauwe kleren. De man duwt op de buik van Fred. Er komt water uit zijn mond. Water met kroos.
Ik word gezien door de vrouw in het blauw. Ze neemt mij mee naar buiten. Ze laat mij achter onder het keukenraam. Het is warm. Vroege zomer.
Als mijn broers van school terugkeren, is het druk in de keuken. Iedereen loopt in en uit. Ik heb nog nooit zoveel mensen op ons erf gezien. Mijn vader en moeder zijn zoek. Fred is verdwenen. Een buurvrouw smeert boterhammen op het aanrecht en stuurt mijn broers naar school. Naar juffrouwen die Temme en Wagenaar heten.
Het is alsof iemand het geluid heeft uitgezet. Ik loop naar de schuur en zie de lege bloemenkist op de kruiwagen. De chrysanten op tafel. Klaar om te bossen. Ik loop naar mijn tuintje. Begrijp niet waar ik mee bezig was. Weet niet waarmee ik verder wil. Dan keer ik terug naar de plek onder het keukenraam.
Een maand of wat geleden besloten we alsnog kaartjes te kopen voor de Vlier-tour van Daniël Lohues. Het was nadat de bard uit Erica bekend had gemaakt dat hij na dit seizoen zou stoppen met optreden in de theaters. Hij wilde wel weer eens een clubtour doen, met een band.
'Als we nu niet gaan, wordt het niet meer. In die clubs is het een en al lawaai en staan en zo. Daar kun je zijn teksten niet verstaan.'
Hoewel de keuze aan theaters nog ruim leek, Lohues staat dit seizoen op zeventig plekken, kozen we voor de makkelijkste weg: het eerste van zijn drie inmiddels uitverkochte optredens in het Atlas Theater in Emmen, het slot van de Vlier-tour. Konden we lekker op het fietsje en na afloop langs de Bras en de Sphinx weer naar huis. Via het online kaartenkoopsysteem wisten we twee kaartjes te bemachtigen: Rabo Zaal. Balkon 1 oneven. Stoel 5 en 7.
En zo schoven wij gisteren aan in de rij naar boven. Waar stoel 5 en 7 uitzicht boden op een dikke balustrade. Als je achterover leunde in de stoel, wat juist zo prettig is aan het theater, zag je alleen die balustrade. Schoof je naar het puntje van de stoel, dan zag je dat de decorbouwers van Lohues in de lucht een paar planeten hadden opgehangen. Schoof je nog verder voren om op de balustrade te hangen, dan kon je iets van het toneel zien met daarachter een doel vol geprojecteerde sterren.
Dit alles was zo erg niet geweest als Lohues niet had besloten zijn spullegies – vleugel, gitaren, strijkplank met een geleend keyboard – voor hem links op het toneel te zetten. Voor ons bleek dat rechts te zijn. Precies de hoek waar we, vanaf ons balkon gezien, het minste zicht op hadden.
Het optreden verliep zoals de optredens van Lohues vrijwel altijd verlopen: in prima sfeer, met een groot muzikant met een geweldig repertoire en anekdotische verhaaltjes voorafgaand aan die liedjes voor een gezellig publiek van alle leeftijden. Af en toe maakte Lohues zich kwaad over het onrecht in de wereld. Net iets vaker probeerde hij zichzelf en ons tevreden te stellen met de plek in de ruimte en de tijd die ons op raadselachtige wijze is toegewezen.
Er werd af en toe flink en hard gelachen, bijvoorbeeld als Lohues een stemmetje deed - hij kan heel goed Klazienaveners nadoen. Of als hij met een droge relativering een inleiding op een liedje afsloot of een grap maakte die alleen in Zuidoost-Drenthe verstaan kan worden.
Op een gegeven moment bogen we ver genoeg naar voren om te zien dat hij op ongepoetste schoenen naar het Atlas Theater was gekomen: afgetrapte stappers van Mephisto of de Welkoop.
Maar het meest van de avond leunden we achterover in onze stoelen en keken we naar die balustrade waarachter zich voor de gelukkigen iets moois afspeelde. En ging de sterrenhemel waar we Lohues een paar keer vol verwondering over hoorde praten en het bijpassende zingen aan ons voorbij. We moesten het doen met een paar planeten en de geluiden daaronder.
Wie in Groningen over de singels naar het Groninger Museum fietst, of er vandaan, passeert daarbij op de rotonde van het Hereplein een scheef geplaatste, langwerpige kubus van glas en staal, het Tschumipaviljoen. Op het paviljoen, in 1990 bedacht door architect Bernard Tschumi, worden regelmatig kunstenaars losgelaten.
Dit voorjaar was het de beurt aan de aanstormende architecten en ontwerpers Marek Boekholt en Remco Wagenaar. Zij voorzagen het bouwsel van schijnbaar traditionele gevels. Eerste gedachte bij het passeren: het zal wel een statement tegen de aanpak van de aardbevingen zijn. Zo diep heeft die ramp zich blijkbaar reeds in het hoofd genesteld.
Bij nadere inspectie blijkt dat de scheefbouw een pleidooi voor vernieuwing behelst. Lees hier verder. Nog een paar dagen te zien.
Leden van de redactie van Dagblad van het Noorden verdienen hun brood met het bedenken en stellen van vragen en het opschrijven van antwoorden. Dat geldt niet iedereen, sommigen zorgen dat die antwoorden leesbaar in de krant en op de website belanden, anderen stellen geen vragen om dat ze de antwoorden al menen te weten, maar voor velen werkt het zo.
Soms worden de rollen omgedraaid en krijgen we vragen van buitenaf. 'Ja hallo met Henk de Vries. Jullie schreven een jaar geleden ofzo over twee mensen die een lange wandeling gingen maken, een soort bedevaart. Nu willen wij ook een stuk wandelen, misschien niet zo ver, we hebben een hond, maar misschien kunnen jullie ons in contact brengen met die mensen. Voor tips.'
Zo goed en zo kwaad als het gaat zoeken we het betreffende stuk op. Meestal blijkt het niet in Dagblad van het Noorden te hebben gestaan. Je komt daar pas na een half uur zoeken achter, als de Ter Apeler Courant of een ander weekblad in de speurtocht wordt betrokken. Met een beetje geluk heb je dan de naam van de wandelaars, maar niet hun telefoonnummer, laat staan een mailadres, en blijkt dat het achtergelaten nummer van Henk de Vries verkeerd is opgeschreven.
Vroeger hadden we voor dit soort klusjes een archief met medewerkers. Dat is jaren geleden gesloten, omdat we het niet meer konden betalen en er een elektronisch alternatief buiten het bedrijf bleek te bestaan, in Limburg of zo. Een hele uitkomst, dat moet gezegd, al is het elektronische archief nooit zo effectief als een archivaris van vlees en bloed met hersenen en een tong. Maar het kost minder, daar ging het om.
Recent ontving ik een vraag via de mail, afkomstig van een kunsthistoricus uit Spanje:
'Recently I got to know that Bas Jan Ader did some collaborations for the newspaper Nieuwsblad van het Noorden around the years 1962-63, and perhaps also 1964 and 1965. According to Paul Andriesse, who was the first art historian doing research on Bas Jan Ader in the 1980s, the artist obtained a resident´s permit in the US in his capacity of correspondent to a Dutch newspaper, the Nieuwsblad van het Noorden.
I am not sure what this means exactly, or how many pieces did he contribute to the paper, but I do know that he published a piece in the NVHN dealing his sail trip from Morocco to California in 1962-63.
Apart from this piece, I was told by Mary Sue Andersen, Bas Jan Ader's widow, about a second piece, and I wonder whether you might be able to help me finding it. It seems that at some point between 1963 and 1965, Bas Jan Ader did an interview in Los Angeles to jazz musician Phineas Newborn. Unfortunately Ms. Andersen doesn´t remember the dates.
I will be extremely grateful for any help you can offer with this particular text/interview on Phineas Newborn – or any other that might show up.'
Vandaag kwam ik er aan toe op zoek te gaan. Aan ons eigen elektronische archief had ik weer eens niets. Een bezoek aan Delpher leverde na een uur spitten iets op.
In drie kranten uit de periode 1962 – 1965 kwam ik de naam van Basjan Ader tegen. Eerst in een door hem naar de rubriek Groei, een jongerenpagina vermoed ik, gestuurd verslag van zijn bootreis. Een half jaar later een interview met Basjan Ader over hoe het hem was gegaan. Vervolgens twee jaar later een kort berichtje dat hij een beurs had gekregen voor toelating tot het 'Instituut voor Beeldende Kunsten in Los Angelos'.
Van het interview dat hij ter plaatsing in Nieuwsblad van het Noorden zou hebben afgenomen met de jazzpianist Phineas Newborn geen enkel spoor. Wat mij doet vermoeden, dat als het geheugen van zijn weduwe correct werkt, Basjan zich in de Verenigde Staten ooit heeft uitgegeven als medewerker van de krant in Groningen. Dit mogelijk om ergens een voet tussen de deur te krijgen. Toen kon dat nog. Toen waren er geen zoekmachines. En ook geen elektronische archieven.
Na het bericht van vorige week kreeg ik van twee kanten de melding dat het 'onduidelijke struikje' in mijn tuintje inderdaad geen 'campanulasoort' is, maar vermoedelijk een Rumex Atrosanguineus. Oftewel een bloedzuring. Kort daarvoor had ik toevallig het blad van het struikje in mijn mond gestopt om er op te kauwen. En jawel, wat ik proefde was zurig. Ik spuugde het snel uit.
Volgens verschillende zoekmachines – gebruik geen Google, maar liever DuckDuckgo adviseerde Maxim Februari onlangs in Dwingeloo – is bloedzuring zeer geschikt voor in soepen en sauzen. Als het je smaak is, denk ik er uit eigen beweging bij.
Nu wil het geval dat ik onlangs naast de zuring een paar zaden (pitten) heb geplant die mij zijn aangereikt door de voormalige, want uitwonende dochter des huizes. Zij had ze weer van de Hema, waar ze in een kartonnetje met drie zakjes werden verkocht of weggegeven – weet ik veel, ik heb er niet naar gevraagd, je moet een gegeven paard niet over informatie laten struikelen en als ouder wordende man zeker niet moeilijk doen over een mogelijk verstreken houdbaarheidsdatum.
Ik heb de zakjes uitgestrooid boven de laatste lege plekken. Uit de pitten zijn in een razend tempo beginnende plantjes Cucurbita pepo gegroeid. Ze lijken veel te dicht bij elkaar te staan, dat wordt nog wat, in ieder geval dringen. In de buurt van de Rheum Rhabarbarum zaaide ik Allium cepa. Elders in de tuin, op een voor het publiek geheime plek, strooide ik Petroselinum crispum.
De hoop is er nu op gevestigd dat alles zo'n beetje tegelijk oogstrijp is. Zodat ik over een tijdje van de Cucurbita pepo, Allium cepa, Petroselinum crispum, Apium graveolens en Rumex atrosanguineus een soep kan maken. Die laatste twee gewassen beginnen al tekenen van verval te vertonen. En eigenlijk hou ik helemaal niet van Cucurbita pepo.
Op de valreep toch nog even naar het Centrum Beeldende Kunst in Emmen gefietst. Waar tot en met gisteren Uit zicht te zien was – als ik het wel heb de tweede door Joost Slijpen samengestelde en opvallend grijzige tentoonstelling in Emmen. Dit keer met Matthew Allen, Malou Cohen, Martijn Schuppers, Berndnaut Smilde en Joyce Zwerver.
Geen spijt van. Op de eerste plaats vanwege de installatie van Zwerver: een verzameling met plastic omhulde frames (kubussen) die de gehele kleine zaal vulden. Geen spijt ook omdat in de benedenzaal een donkere ruimte was gecreëerd voor de vertoning van een film: de opkomst en ondergang van een wolk door Smilde, dit keer getiteld Nimbus Atlas II uit 2016.
Misschien iets traditioneler, want schilderkunst, maar daarom nog niet minder spannend, bleek het werk van Martijn Schuppers. Van zijn hand zag ik een serie semi-duistere abstracte doeken, half industrieel, half organisch, met ongrijpbaar effect tot gevolg omdat ook het zaallicht er nog iets over wilde zeggen. Dat kan dus allemaal aan de Ermerweg.
Het toeval wilde dat een dag eerder in de bovenzaal juist een nieuwe tentoonstelling was geopend: Vreemd land met werk van zeventien kunstenaars uit de gemeente Tynaarlo die zich hebben verzameld in de groep Van TyNaarlo (VTNL). Over een week is het de beurt aan de kunst van Ruud Venekamp.