In plaats van een interview met Tonnus Oosterhoff
27-6-18
Uit het Dagblad van het Noorden van afgelopen vrijdag. Ter aanprijzing van een boek en een auteur:
Ik had graag een interview gehad met Tonnus Oosterhoff. Dit naar aanleiding van zijn nieuwe essaybundel De kreet is de ramp niet. Maar de dichter en schrijver, woonachtig in een gehucht in Oost-Groningen waarvan hij de naam omwille van privacy liever geheim houdt, gelauwerd met onder meer de P.C. Hooft-prijs en geprezen door velen, wilde zich niet laten interviewen. Met goede reden, ook dat nog.
In plaats daarvan nodigde hij ons uit voor de presentatie van De kreet is de ramp niet, in Amsterdam. Geen feestelijke bijeenkomst met bijhorende lofredes op de auteur en zijn boek, en bier en bitterballen toe, maar een debat over ‘de schrijver in de openbaarheid’, een thema dat een paar keer in de bundel aan de orde wordt gesteld.
Omdat we mooi op tijd waren, Amsterdam bleek niet zo druk en populair als Amsterdammers doen voorkomen, troffen we Oosterhoff aan tijdens een voorbespreking. "Wilt u na afloop signeren?", hoorden we moderator Gaston Franssen informeren. Een verstandige vraag. Als iemand liever niet in de openbaarheid komt, is het onwaarschijnlijk dat zo iemand staat te trappelen om handtekeningen uit te delen. "Dat is altijd weer een probleem als je een principieel standpunt probeert in te nemen", reageerde Oosterhoff. "Mensen denken dan dat je een harnas hebt aangetrokken."
Was dat nu een ja, of een nee?
Het debat – gratis toegang, wel vooraf een stoel reserveren – werd bijgewoond door naar schatting vijftig mensen. Onder hen een aantal dichters van wie de naam nog tot het grote publiek moet doordringen, zoals Rob Schouten en K. Michel. Ook aanwezig de Groninger wetenschapper Gillis Dorleijn, kenner van de moderne Nederlandse literatuur en ooit door de spellingchecker onvergetelijk gemaakt als Gillis Dolfijn. Hij begon er zelf weer over.
Schrijvers die niet geïnterviewd willen worden, eigenlijk is het een wonder. Bij de krant weten wij niet beter dan dat kunstenaars héél graag aandacht willen, vooral om hun ‘product’ aan te man te brengen. Wij moeten ze afhouden. Pas als hun ‘product’ zich vanzelf verkoopt, als de schrijver ‘een merk’ is, beginnen ze moeilijk te doen. Dan moeten we er aan trekken. En zelfs dat moeilijk doen, lijkt soms bedoeld om de verkoop te stimuleren. Schaarste bepaalt de vraag.
Om de schrijver als merk en persoonlijkheid in historisch perspectief te plaatsen, vertelde Gaston Franssen, docent moderne letteren aan de universiteit van Amsterdam, over Johann Wolfgang von Goethe. Diens Die Leiden des jungen Werthers (1774) werd zo bekend dat er Werther-servies op de markt kon worden gebracht. En over Lord Byron (1788 – 1824), de Britse schandaal-dichter, die meer aandacht genereerde met zijn levenswandel dan met zijn poëzie.
Ook Nederland had in die tijd schrijvende celebrities: Bilderdijk, Tollens, Piet Paaltjens, Multatuli; Rick Honings schreef er een goed boek over, De dichter als idool (2016). Aan die bekendheid kwam geen interviewer te pas. Welbeschouwd begonnen de media een halve eeuw geleden in het literair bedrijf een rol van betekenis te spelen. Jan Cremer maakte er dankbaar gebruik van door niet zijn werk, maar zijn persoon voorop te stellen. Gerard Reve deed dat in de op televisie uitgezonden De Grote Gerard Reve Show (1974).
Franssen noemde ook een tegenpool: de Amerikaan J.D. Salinger (1919 – 2010), schrijver van The Catcher in the Rye uit 1951. Die beroemd bleef omdat hij er voor koos na 1965 niet meer te publiceren en een teruggetrokken leven leidde. Dat maakte hem voor journalisten nog interessanter. Dit alles volgens de sublieme logica van de journalistiek dat iemand die zwijgt vast iets te verbergen heeft en dus veel te vertellen.
Terwijl Franssen deze casussen behandelde, en ook nog even stilstond bij het fenomeen Heleen van Royen, die ooit haar boek De mannentester lanceerde met een ‘première’ in bioscoop Tuschinski en daarbij Albert Verlinden als moderator inschakelde, begon Tonnus Oosterhoff in het midden van de eerste rij onrustig op zijn stoeltje te schuiven. Waar was hij aan begonnen, meenden we hem te zien denken. Waarom niet gewoon thuis gebleven, of afgesproken met een paar vrienden, net als de vorige keer?
Even later mocht hij zich nader verklaren. Dat ging zo: "Ik zou een heel lang praatje kunnen houden, geloof ik. Maar ik kan ook een kort praatje houden, en dat heeft mijn voorkeur. Ik wil vooropstellen: ik ben vrij idioot bezig. Eerder heb ik voor de radio een interview gegeven waarom ik geen interviews geef, en nu ga ik in een panel zitten om duidelijk te maken waarom ik uit de openbaarheid wil blijven."
In de zaal werd hier en daar gelachen. Oosterhoff vervolgde: "Mijn centrale stelling is dat als de maker van een kunstwerk zich als persoon manifesteert, aanwezig is in de openbaarheid, hij onherroepelijk de interpretatie van zijn werk beïnvloedt. Het soort kunst dat ik waardeer, is niet gebaat bij die beïnvloeding, omdat die kunst er juist op gericht is interpretatieruimte aan de consument te geven. Door daarover te gaan vertellen en zichtbaar te zijn, verklein je de ruimte."
Hij vertelde over zijn besluit om bij het verschijnen van zijn roman Op de rok van het universum in 2015 geen interviews te geven. "Vanuit het idee dat het het boek ten goede komt als je er helemaal niks van wist – het moet je midscheeps treffen. Dat een schrijver na voltooiing van een werk nóg iets te verkopen heeft, door blogs of opiniestukken te schrijven, door interviews te geven… Mijn werk is voor iedereen interessanter dan ik als openbaar figuur ben."
Het werk moet niet in de schaduw van de maker staan, zoveel begrepen we. Maar hoe krijg je het dan in de zon? Doen de kaboutertjes dat? Oosterhoff vertelde dat hij de verkoop van zijn boeken nooit heeft zien stijgen na het geven van interviews. Zijn publiek was klein, is klein en zal waarschijnlijk altijd klein blijven. Het is jammer en onterecht, maar het zij zo.
Even leek het alsof Oosterhoff de in afleiding gespecialiseerde media ter wille probeerde te zijn. Hij wierp een paar stekeligheden de zaal in: "De literatuurindustrie leidt tot een dikke stroom informatie. In welk tijdschrift verheft Philip Huff dit keer zijn stem van een generatie? In welke rel begeeft de opinierijke Jamal Ouariachi zich nu weer? Hoe moet het laatste boek van Connie Palmen volgens Connie Palmen gelezen worden? Hoe reageert Manon Uphoff op het thema van het Boekenweekgeschenk? Wat was de reden achter het writer’s block van Vasalis?"
Uit de toon van de opsomming viel op te maken dat Oosterhoff zich aan kreten van andere auteurs ergert, vermoedelijk omdat die kreten in zijn oren los staan van de ramp, of zelfs de ramp overtreffen. Hij deed het literair bedrijf voorkomen als een uitdijend circus waar hij vanwege het geschetter en getetter liever niet bij wil horen, maar af en toe de piste betreedt, ook omdat er maar één circustent is. Dit tot verbazing van het publiek. Wie is die man? Wie heeft hem toegang verleend? En op basis waarvan. P.C. Hooft? Wie? Wat denkt hij wel? Waarom wil hij zijn trucs niet uitleggen?
"Het probleem met mij is dat ik óók een showpikkie ben", vervolgde Oosterhoff. "Ik wil buiten beeld blijven. Toch vind ik het leuk om mijn stem te verheffen. Daarom ben ik een slechte Salinger. Vooralsnog. Maar ik hoop."
Na het applaus volgden meer sprekers: filosoof Naomi Jacobs en Volkskrant-redacteur Arjan Peters. Later zouden zij aanschuiven voor het debat. Wat tot een persconferentie- achtig tafereel leidde. Jacobs die een paar keer herhaalde dat onlangs ook van haar hand een boek is verschenen. Peters op het puntje van zijn stoel, vertellend dat hij voor deze bijeenkomst een voetbalwedstrijd had laten schieten.
Oosterhoff worstelend met de microfoon. Franssen dit alles met vragen in banen leidend. Drie thema’s werden behandeld, de een uitgebreider dan de ander. Het ging over de schrijver als beroemdheid, als een BN’er van de buitencategorie. Het ging over de behoefte van lezers aan auteurs die zich uitspreken over hun werk, of wat dan ook. En over het pleidooi van Oosterhoff in zijn boek om literatuur experimenteel te laten zijn, over de vraag wat literatuur in deze tijd van commercie en aandachtshonger nog kan betekenen.
In de tussentijd dachten wij heel even dat het leuk zou zijn een foto te maken voor Twitter, maar de sfeer in de zaal was daar niet naar. Het is opmerkelijk dat tijdens popconcerten en festivals door bezoekers meer ‘gedeeld’ wordt dan tijdens literaire bijeenkomsten. Andere gedachte: zou Oosterhoff na afloop misschien willen poseren voor een halve selfie?
Die afloop kwam sneller dan gedacht, dat heb je soms als iets boeit, interessant is of zich niet meteen laat begrijpen. Franssen wees subtiel op een stalletje met boeken. Oosterhoff bleek wel degelijk bereid tot signeren. "Even dacht ik dat ik er sans rancune onder moest zetten", verklaarde hij bij het teruggeven van het boek. Daarop werd hij aangesproken door een mooie jonge vrouw. Ze kuste hem liefdevol en vroeg hem hoe hij de avond had ervaren. Was het zijn dochter? Een studente die een scriptie over hem had geschreven? Zijn minnares?
We besloten het niet te vragen.