Ter voorbereiding op de Week van de Poëzie lees ik Waarom we poëzie haten, een door Atlas Contact uitgegeven essay van Ben Lerner. Ik had nog nooit van Lerner gehoord, dus ook niets van hem gelezen. Volgens de achterflaptekstenproducent heeft hij 'twee van de meest baanbrekende romans van de afgelopen jaren geschreven'. Blijkens de cover is zijn essay ook volgens Ellen Deckwitz de moeite waard. Ze noemt het in een blurp 'Scherp, persoonlijk en erudiet.'
Ik denk dat Lerner een Amerikaan is, ik zou het moeten opzoeken, maar wil niet; ik heb slechte ervaringen met dingen opzoeken, terwijl ik probeer te lezen. Ik leid het Amerikaan-zijn af van de eerste zin: 'In het eerste jaar op Topeka High School moesten we voor Engels van mevrouw x een gedicht uit ons hoofd leren en daarom ging ik naar de schoolbibliothecaresse en vroeg ik wat het kortste gedicht was dat zij kende, en zij suggereerde 'Poëzie' van Marianne Moore."
Lerner schrijft bij vlagen provocerend: 'Poëzie: welke kunstvorm gaat er al bij voorbaat van uit dat het publiek er niet van houdt en welk soort kunstenaar sluit zich daarbij aan, juicht die afkeer zelfs toe? Een kunstvorm die vanbinnen en vanbuiten wordt gehaat. Bij welke kunstvorm is volkomen minachting een voorwaarde voor haar potentialiteit? En dan nog: zelfs als je poëzie minachtend leest, bereik je het authentieke niet.'
Volgens mij ziet Lerner dit verkeerd, al kan het zijn dat in de Verenigde Staten het cultureel klimaat vanwege de zucht naar geld veel ellendiger is dan hier, in Nederland. Ja, dat zal het zijn. Poëzie wordt volgens mij in Nederland helemaal niet vanbinnen en vanbuiten gehaat. Er wordt hooguit schouderophalend over gedaan, en dat is omdat het weinig wordt gelezen, en dat is omdat het nogal wat tijd vergt. Dichters staan hier op een voetstuk, wat heel goed kan als je niet wordt gelezen.
Lerner mag ook graag deskundig doen, waar niets op tegen is, maar het lezen van zijn essay tot een wiskundeoefening maakt: 'Persoonlijk heb ik Keats' eufonie nooit zo sterk gevonden als Emily Dickinsons dissonantie. Volgens mij komt dat doordat ik door Dickinsons niet-beklemtoonde metra en 'scheef' rijm zowel een extreme dissonantie ervaar (maar bij Dickinson is het griezelig en beheerst, in tegenstelling tot bij McGonagall), als een virtuoos reiken naar de 'sfeeren-muziek'.
Ik vergeef het 'm, omdat de strekking van zijn essay (of beter: wat ik er van begrijp) mij aanstaat. In het kort en vrij vertaald komt het er op neer dat poëzie volgens Lerner het onmogelijke nastreeft, dat het een poging is middels taal iets te zeggen en dat de dichter, terwijl hij zo zijn best doet, tussen de regels door moet toegeven dat het hem niet lukt dat te zeggen wat hij wil zeggen. Het leven is een streven, dus ook de poëzie. En het vergt iets om falen toe te geven.
Tot slot nog een citaat: 'Poëzie is een woord voor een soort waarde die geen enkel specifiek gedicht kan verwezenlijken: de waarde van personen, de waarde van een menselijke bezigheid die zich voorbij de scheidslijn arbeid/ontspanning bevindt, een waarde die nog niet, of niet meer met een prijs kan worden uitgedrukt. Daarom kan het haten van gedichten zowel een manier zijn om op negatieve wijze uitdrukking te geven aan de poëzie als ideaal (…) als een defensieve woede jegens de suggestie dat een andere wereld en een andere waardeschaal mogelijk zouden kunnen zijn.'