Tijdens de zondagmiddagborrel
7-11-16
Tijdens de zondagmiddagborrel kwam het gesprek op oom J. Hoewel een kwart eeuw dood, verscheen hij voor me. Zijn gedrongen gestalte. Het haar met brillantine dwars over de ronde schedel geplakt. De bruine vlekken op zijn huid, alsof de nicotine een weg naar buiten had gevonden.
Het verhaal ging dat J. op jonge leeftijd zwaar aan de drank was geweest. Soms had hij zoveel gedronken dat hij langs van de kant van de weg een deel van zijn roes moest uitslapen om thuis te kunnen komen.
Nu werd verteld waarom hij dronk. "De ouders van J. hadden veertien kinderen. Ze woonden zo klein dat er geen plaats voor hem was. Er was zelfs geen stoel voor hem om op te zitten. Daarom trok hij er zo vaak mogelijk op uit. Iedere avond als hij uit de fabriek kwam, ging hij eerst naar 'Het Vosje'. Daar pakte hij elke borrel aan die hem werd aangeboden. Zo is het gekomen. J. was een doodgoeie vent. Hij kon er niks aan doen."
Ik herinnerde me dat in het laatste jaar van J's leven een gat in zijn strottenhoofd was gemaakt. In dat gat zat een apparaatje. Als J. iets wilde vertellen, bracht hij zijn hand onder het sjaaltje om zijn nek en drukte hij op een knopje. Zijn stem kraakte zo akelig dat ik hem nauwelijks kon verstaan. Zo akelig dat het leek alsof spreken pijn deed. Ik durfde hem dat laatste jaar geen vragen meer te stellen, ook niet over dat bijzondere stemapparaatje.
Ik zag J. opnieuw voor mij uit lopen. De buik gebruikend als een boeg. De punten van de schoenen zover mogelijk van elkaar verwijderd. Struikelend over de ongelijk liggende tegels naar het einde van de akker.