Gezocht: ervaren kunstenaars uit/in Emmen
Teruggevonden: Some Bizzare Album

Leest 'Dichters uit de bundel' van Mertens & Breukers

Omdat ik een paar dagen vrij heb gekregen van de redactie, lees ik met ontspannen plezier in oude en nieuwe boeken. Auke Hulst bijvoorbeeld, Annette Maas, Idwer de la Parra, het boek van Hans Hartog den Jager bij zijn tentoonstelling in Museum De Fundatie, maar ook de bloemlezing Dichters uit de bundel van Dieuwertje Mertens en Chrétien Breukers.

Dichters uit de bundel

Met laatstgenoemd titel op schoot bedacht ik mij dat sinds het overlijden van Gerrit Komrij in 2012 de troon van de bloemlezer des vaderlands nog steeds vacant is. Ilja Leonard Pfeijffer zou hem graag bezetten. In november stelt hij zich met zijn De Nederlandse poëzie van de twintigste en eenentwintigste eeuw in 1000 en enige gedichten kandidaat als nieuwe Dichter des Vaderlands.

Maar eerst presenteren Mertens en Breukers hun keuze uit wat zij de moderne Nederlandse poëzie noemen. Ik vind de term 'modern' een ingewikkeld begrip, vermoedelijk omdat ik de verkeerde opleidingen heb gevolgd. De moderne Nederlandstalige poëzie samenvatten in vierhonderd gedichten, lijkt mij een lastig. Waar te beginnen, bijvoorbeeld.

Mertens en Breukers openen hun gedurfde bloemlezing met een lange verantwoording, en komen daarna met het gedicht Aan de sonnetten van Jacques Perk op de proppen:

'Naar eigen hand de vrije taal te zetten,
Is eedle kunst, geen grens die haar ontkrachtte;
Beperking moet vernuft en vinding wetten;

Aan de sonnetten
werd, als ik het goed heb nagekeken, gepubliceerd in 1882, aan het begin van een periode die later in de boekjes omschreven zou worden van 'De Tachtigers', de generatie die de weg zou hebben bereid voor de voornoemde moderniteit in de Nederlandse literatuur.

Maar was het wel een begin? Weten we dankzij het onderzoek van historici Marita Mathijsen en Willem van den Berg en Piet Couttenier niet beter? Zijn die Tachtigers niet de nageboorten van Conrad Busken Huet?

Waarom niet begonnen met Bilderdijk, Borger, Tollens of Beets? Dichters die in de eerste helft van de negentiende eeuw volgens Rick Honings bij het Nederlandse publiek een populariteit genoten vergelijkbaar met popsterren? Is het omdat hun werk zich zo goed liet voordragen en dus in de ongeletterde tijden aanzienlijk beter werd verspreid dan de later zogenaamde nieuwe poëzie van 'de jongere generatie'. Waarom niet begonnen met P.A. de Génestet?

Om het antwoord op deze zelfgestelde vragen zelf te geven: als de startblokken een halve eeuw naar voren worden gehaald, naar 1830, belandt de inleidende constatering van Mertens en Breukers dat de hedendaagse poëzie zich steeds nadrukkelijker buiten de dichtbundels manifesteert in een ander licht. Dan wordt hun stelling 'het publiek wil er niet aan, aan de dichtkunst' onhoudbaar. Er is een tijd geweest dat het publiek er wel aan wilde, dat is wat ik bedoel.

Het is ter gelegenheid van festival Dichters in de Prinsentuin in Groninger eerder door mij opgemerkt, de Nederlandse poëzie maakt een bijzondere periode door. Dat is niet van vandaag of gisteren, dat is al vele jaren gaande, maar inmiddels zo manifest dat van een ontwikkeling kan worden gesproken. Een ontwikkeling die van lezen naar luisteren en kijken gaat.

Dichtbundels kopen hebben we nooit veel gedaan in Nederland, dat klopt. Zelfs Bloem en Vasalis, die niet verward moet worden met Neeltje Maria Min, verkochten bij hun leven maar matig. Daar klaagden ze nooit over. Al zat Bloem wel zijn volwassen leven lang om geld verlegen, maar dat was omdat hij te lui was om te werken. Het idee dat het schrijven van gedichten werk is, wie heeft dat eigenlijk bedacht? Bart F.M. Droog?

De laatste 'bestsellers' werden geschreven door Jean Pierre Rawie en Joost Zwagerman, en die one-hit-wonders staan in geen vergelijk met wat er van het voetbalproza van Rene Gijp en Willem Kieft in de boekhandel is weggezet.

Tegelijkertijd leeft poëzie als voordrachtskunst volop, zeg ik Mertens en Breukers na. Ik zeg daarbij: het is alsof we terug zijn in de eerste helft van de negentiende eeuw toen overal in het land Rederijkerskamers werden opgericht, toen ter bevordering van de welsprekendheid, die met sprongen vooruitgaat als men Bilderdijk uit het hoofd kan opzeggen, dat wist toen iedereen, maar is bijna iedereen nu weer vergeten.

Daar is iets anders bij gekomen. De dichters die anno 2016 nauwelijks dichtbundels verkopen en voor het bereik van hun publiek aangewezen zijn op het live-circuit lijken daarbij, anders dan Borger, Tollens of Beets, geen rekening te houden met hun publiek. In plaats daarvan dichten ze in de geest van de grote Perk-promotor Willem Kloos: als een God in het diepst van hun gedachten.

Het gedicht met die regel hebben Mertens en Breukers ook opgenomen in Dichters uit de bundel zie ik op bladzijde 59. Heel verstandig. Maar nu ga ik weer verder lezen. Nog 497 bladzijden te gaan. Misschien zit er nog een stukje in voor de krant. Of anders nemen we wel iets over uit Het Parool.