Over dichters en critici in een nieuw millennium
21-7-16
Voor een stuk ter aankondiging van festival Dichters in de Prinsentuin lees ik, onder meer, twee recent verschenen boeken over poëzie: Olijven moet je leren lezen. Een cursus genieten van poëzie van Ellen Deckwitz en Dichters van het nieuwe millennium. Nederlandse en Vlaamse poëzie in de 21e eeuw onder redactie van Jeroen Dera, Sarah Posman en Kila van der Starre. Beide uitgaven zijn voortreffelijk en toch heel verschillend.
Het boek van Deckwitz, samengesteld uit columns voor NRC Next, is zeer enthousiastmerend. Na lezing is lastig te beweren dat het lezen van en over poëzie niet vermakelijk is. Exemplarisch is hoofdstuk vijf waarin de gekapt en geknipte opvolger van zittend DiDeVa Anne Vegter met behulp van een gedicht van Tonnus Oosterhoff en een verwijzing naar Amerikaanse comedy Seinfeld uitlegt hoe om te gaan met 'vage poëzie'.
"Slechts door je erin onder te dompelen begrijp je hoe het werkt. Ook al kun je dat niet direct onderbouwen. Een grap onderbouwen helpt de grap om zeep", schrijft Deckwitz. "En decennia van goedbedoelde literatuurwetenschap ten spijt: hetzelfde geldt vaak de gedichten van Tonnus Oosterhoff. (…) Het enige wat je moet doen is de logica een beetje loslaten en bereid zijn niet alles te hoeven snappen en boem: je hebt een nieuwe wereld gevonden."
Recent las ik in Trouw een stuk waarin van Rob Schouten het essay Against interpretation van Susan Sontag uit 1964 aldus samenvat 'We moeten eens ophouden kunst te willen interpreteren en er weer onbevangen met ons hart van genieten' om vervolgens zonder gene te kunnen beweren dat hij Rembrandt's schilderij van Maerten en Oopjen niets aan vindt.
Vrijwel tegelijkertijd las ik in Dagblad van het Noorden een column waarin Coen Peppelenbos na het zien van een documentaire over Constant Nieuwenhuys schrijft: ,,Soms ben ik bang dat ik een groot deel van mijn leven bezig ben geweest met iets wat ik haat bij anderen. Als recensent en docent literatuur ben je immers continu bezig om iets te duiden, om een boek of een gedicht terug te brengen tot wat kenmerken waarvan jij denkt dat ze belangrijk zijn."
Dit brengt mij bij Dichters van het nieuwe millennium waarin Dera, Posman en Van der Starre stukken over 24 jonge dichters presenteren die deze eeuw zijn gedebuteerd. De dichters worden op de snijplank gelegd en op wetenschappelijke wijze geanalyseerd. Vooral het hoofdstuk over Maarten van der Graaff, geschreven door Jos Joosten vind ik zo geslaagd dat ik, enthousiast geraakt, in mijn boekenkast op zoek ben gegaan naar de twee bundels die De Graaff heeft uitgebracht. Alleen diens Dood Werk vond ik terug.
En ineens schoot mij te binnen waar ik de naam Jeroen Dera voor het eerst was tegengekomen: in Revisor waar hij vorig jaar de poëziekritiek in NRC/Handelsblad, de Volkskrant en Trouw de maat nam: ,,Het is het olijke duo pais en vree dat de poëziekritiek in deze kranten bestiert, met alle gevolgen van dien: samen vormen de recensies een zouteloze lofzang op des criticus’ smaakvolle selecties.”
Afgelopen week las ik op internet drie berichten waarin Chrétien Breukers zich tot de Dichters van het nieuwe millennium probeert te verhouden. Het kost hem moeite, al kan ik niet goed uitleggen waarom – misschien wil ik het niet, het leven is al moeilijk genoeg. Bij Breukers verliezen, denk ik, de argumenten soms van de sentimenten, wat wel fijn en indrukwekkend proza oplevert, maar dit keer niet overtuigend is. Gelukkig lokte hij, grumpy old man, met zijn misprijzen een lezenswaardige reactie uit van Roelof ten Napel.
Die reactie bleek op Klecks.nl te staan, een nieuw blog met ruimte voor literaire kritiek, en dan met name die van poëzie. Citaat uit de verantwoording: "Geen recensies die uit zijn op een oordeel. Van alles wat de poëzie kan doen, is goed of slecht zijn toch wel het minst boeiende. Wat we op Klecks willen publiceren zijn stukken die poëzie lezen om er iets van te leren, er iets door mee te maken, om ermee te denken. Of in het beste geval, stukken die poëzie helemaal niet ergens om lezen – maar wel lezen, en dat lezen beschrijven."
Al lezend dacht ik aan een wisseling van de wacht, of generaties zo u wilt. Aan oude critici die het oordelen en onderbouwen van die oordelen moe zijn. En aan nieuwe critici die er nog volop zin aan hebben, die op de eerste plaats willen beschrijven en daarna pas beoordelen. Precies wat ook in Dichters van het nieuwe millennium wordt geprobeerd en soms goed lukt, zoals in de bijdragen van Elke Depreter over het 'product' Ellen Deckwitz.
Zo grijpt en haakt alles in elkaar, als een postpostmodern gedicht.
Toen bracht de postbode een bloemlezing uit het werk van Guillame van der Graft, Er loopt een gedicht voor mij uit, gekozen door niemand minder dan Ingmar Heytze, de bekwast en geschoren opvolger van zittend DiDeVa Anne Vegter. Die in zijn inleiding geen enkele poging doet uit te leggen waarom de poëzie van Guillame van der Graft de moeite van het bloemlezing waard is. Dat moest ik blijkbaar zelf uit zien te vissen.
Zonder gids komen we er ook wel. Misschien.