Zondag opende in het Drents Museum een tentoonstelling over The Glasgow Boys, een groep kunstenaars die eind negentiende eeuw de schilderkunst in Schotland wist te vernieuwen. Even verderop in het museum, enigszins verscholen op de afdeling Kunst rond 1900, wordt verteld wat in diezelfde periode met de schilderkunst in Drenthe gebeurde.
Vergeleken met wat de Schotten klaarspeelden was dat niet bijster veel. Waar de schilders van Glasgow zich afzetten tegen de toentertijd heersende opvattingen, ging in Drenthe alles zijn gangetje. Kunstenaars trokken de provincie in en legden vast wat zij daar zagen: een oud landschap, met hier en daar wat vee, een kerkje en een hunebed.

Schildersparadijs Drenthe heet de tentoonstelling die laat zien hoe tussen 1850 en 1930 het Drentse landschap werd verbeeld. Het is een ietwat merkwaardige titel. Als Drenthe destijds werkelijk als paradijselijk werd ervaren, dan is het bestaan van dat paradijs verdacht goed geheim gehouden. Zo veel kunstschilders reisden niet naar Drenthe.
Maar ze kwamen er wel. Geattendeerd door de tekenaars uit de achttiende eeuw kwamen kunstenaars naar Drenthe voor het ideaalbeeld van het ongerepte en idyllische. Egbert van Drielst (1745-1818) en Jan van Ravenswaay (1789-1869) keken nog door de roze bril van de romantiek naar Eext en Assen. Willem Roelofs (1822-1897), Taco Mesdag (1820- 1902) en Julius van de Sande Bakhuyzen (1835-1925), Max Lieberman (1847-1935) schilderden odes aan een verdwijnende werkelijkheid.
De achteraf meest beroemde Drenthe-ganger in de negentiende eeuw was Vincent van Gogh (1853- 1890). In de brieven aan zijn broer Theo deed hij bij vlagen zo enthousiast over zijn korte tijd in Hoogeveen en Nieuw-Amsterdam dat het lijkt alsof hij in 1883 eindelijk de geest kreeg. Zijn De turfschuit is begrijpelijk gekozen als blikvanger van de tentoonstelling.
Maar de verfrissingen komen van anderen. Arnold Gorter (1866-1933) schilderde in de geest van Jean-Baptiste Corot een modderige landweg, ook om aan te geven dat in het Drenthe soms zo genadeloos kon regenen dat het vermeende paradijs onbegaanbaar werd. Willem Wenckebach (1860-1937) vereeuwigde in 1882 een hunebed in de Emmerdennen mét zicht op de kerk van Emmen. De groene provincie die wij nu kennen en soms koesteren is op last van hogerhand aangeplant.
Drenthe is wat kunst betreft een provincie van eenlingen. Zoals Alphonse Stengelin (1852-1938) van wie een fraai landschap met opgaande maan is te zien. Zoals Johan Briedé (1885-1980) die het pointillisme op het hunebed van Eext losliet. En Simon Moulijn (1866-1948) die bij een boerderij in Diphoorn werd bevangen door vroeg modernisme. Ze kwamen, ze zagen, maakten vrienden en vertrokken weer.
Schildersparadijs Drenthe is een kleine expositie, misschien wel te klein – wat ook als compliment kan worden beschouwd. Het doet in ieder geval verlangen naar een groot overzicht met werken geïnspireerd door het landschap toen en nu. Als de Schotten het museum weer hebben verlaten en het 200-jarig bestaan van de provincie is uitgevierd, moet daar toch tijd en ruimte voor kunnen worden gevonden.
Schildersparadijs Drenthe is tot en met 15 mei te zien in het Drents Museum in Assen.