Gerard Stout (foto Jan Zeeman) schreef Drentstalige klassiekers als In Paradisum en Ningtien. Sinds vorig jaar concentreert hij zich op Nederlandstalige literatuur. Onlangs verscheen bij zijn eigen uitgeverij Ter Verpoozing de roman Otingerzand. Een monologue intérieur.

,,Ik wacht op de krant. Het is goed even buiten te zijn. Alles groeit en bijna alles bloeit. Mijn vrouw Meta – ze noemt mij een ongeleid projectiel – heeft de tuin perfect op orde. Meta kent de hele Nederlandse flora bij naam. Straks, als de krant er is, gaat ze naar haar volkstuin. Wij telen alles zelf. Groenten kopen doen wij al jaren niet meer. Ik kan iedereen aanraden te proberen onafhankelijk te zijn.
Mijn onderbenen tintelen. Daar heb ik al tien jaar last van. De oorzaak is een kwaal die zich laat vergelijken met elektriciteitsdraad waarvan het omhulsel aan het verpulveren is. Gevolg is dat mijn hersenen het steeds minder meekrijgen als ik een stap zet. Traplopen is heel lastig. Autorijden gaat niet meer. Behandelen heeft geen zin. Ik kan alleen hopen dat het verval traag gaat. Het contact met de aarde neemt af. Soms is het alsof ik zweef.
Dit voorjaar verscheen mijn nieuwste roman, Otingerzand. Voor mijn vorige boek, Onlanden, heb ik mij verdiept in identiteit. Dat leidde tot vragen over mijn eigen identiteit: waar kom ik vandaan, waarom doe ik de dingen die ik doe, hoe kan ik dat in breder perspectief zien? Tegelijkertijd werd ik gevraagd een boek te maken bij het 60-jarig bestaan van het Drents Schildersgenootschap. Aan die kunstenaarsgroep heb ik een kroniek van een Drents dorp opgehangen.
Wat ik in Otingerzand probeer te vertellen, is dat in Drenthe de neiging bestaat met een nauwe blik volgens vaste patronen te leven. Dat kinderen de fouten van hun ouders herhalen, zonder zich daarvan bewust te zijn. Dat ruzies over geld, over een foute verkering of een verkeerde geloofsovertuiging door de volgende generaties worden overgedaan. Tijdens een verjaardagspartij zei iemand laatst: 'Ze scheiden ook maar raak tegenwoordig'. In zestig jaar is niets veranderd.
In Otingerzand komt een dorpsneger voor, iemand die verantwoordelijkheid neemt en veranderingen doorvoert. Het had niet per se een neger hoeven zijn. Waar het mij om gaat is dat ontwikkelingen in Drenthe altijd door mensen van buitenaf in gang worden gezet. Door Hollanders, door Friezen, Duitsers, Groningers. Het zijn in Drenthe altijd mensen van buiten die nieuwe wegen aanwijzen, die de vinger op de zere plek leggen. Dat was zo, dat is nog steeds zo.
Er wordt veel aan navelstaren gedaan. Drentse schrijvers kijken alleen naar streektaal en denken dat ze belangrijk zijn. Misschien is het over de grens in Duitsland of elders niet anders. Misschien hoort het wel zo. Waar ik in dit boek voor pleit, wat ik zelf als rode draad heb ervaren, is 'kijk naar buiten, luister eens naar een ander'. Je hoeft niet alles over te nemen, neem in ieder geval de moeite er even naar te kijken. Doe er je voordeel mee.
Vorig jaar ben ik gestopt met het schrijven in het Drents. Daar heb ik nul reactie op gekregen. Ik schrijf in de hoop van een paar mensen feedback te krijgen. Dat ze zeggen 'daar waar je over de Drentse volksaard schrijft, sla je de plank mis'. Of iets als 'jij schrijft in de traditie van Roel Reijntjes of Anne de Vries. Zet eens een stap verder'. Maar die reacties komen niet. Ik ben de eerste die in een Drentstalig verhaal een neger heeft opgevoerd, in een grijs verleden, in tijdschrift Roet. Niemand merkte het op.
Mijn uitgever, Het Drentse Boek, heeft nooit gereageerd op mijn besluit. Er zou spoedberaad zijn geweest in Beilen, maar ik heb niets van ze gehoord. Wat natuurlijk ook iets zegt over mijn moeizame verhouding met Het Drentse Boek. Ergens verbaasde het me niet. Er zijn bij Het Drentse Boek titels van mijn hand verschenen waarvan ik nu denk 'waarom hebben jullie dat in godsnaam uitgegeven? Omdat er niks anders was? Hebben jullie ooit iets bekeken?' Ik denk dat het antwoord nee is.
In een interview vertelde de schrijver V.S. Naipaul dat zijn boeken door zijn eigen volk nooit werden gelezen. Hij zei: 'Die mensen lezen helemaal niet, die weten alles al.' In dat interview wordt Naipaul ook gevraagd hoeveel lezers hij nodig heeft. Hij zegt dan: 'acht'. Die acht lezers heb ik inmiddels. Ik stuur ze de boeken die ik nu zelf uitgeef. Als er een andere uitgever opstaat, voor een selectie van wat ik heb gemaakt, dan zou ik dat fantastisch vinden. Maar ik weet de ingang niet.
Van mijn hand heeft een verhaal in Hollands Maandblad gestaan en een in Nieuw Wereldtijdschrift. Meulenhoff heeft een keuze gemaakt uit mijn verhalen met de bedoeling een bundel uit te geven. Toen het zover was, trokken ze de bundel terug omdat geen lezer mij kende. Ik ben in De Avonden geweest, op de radio, tussen 22.00 en 23.00 uur. Daarna is het stil geworden. Onlangs stond Badr Hari in de krant. Je moet blijkbaar iemand in elkaar slaan en een ander jouw boek laten schrijven om een bestseller te krijgen.
Een van de drijfveren voor mijn schrijven, is dat het ordening geeft aan mijn denken. Het maakt mij duidelijk hoe ik tegen de wereld aankijk. Door dat op te schrijven, word ik gedwongen standpunten in te nemen: hoe ga ik ergens mee om? Welbeschouwd is het permanente reflectie. Iemand anders heeft een goeie vriend, ik schrijf alles op. Wat niet wegneemt dat het prettig is als iemand het leest en feedback geeft.
Mijn schrijftempo ligt hoog. Ik heb een innerlijke drang verhalen te schrijven. Het heeft er mee te maken dat ik veel antennes open heb staan, ik pik kennelijk veel signalen op. Om daar ordening in te krijgen, maak ik er een verhaal van. Daar hoeven natuurlijk geen boeken van gemaakt te worden, maar dat Otingerzand hier nu ligt, stelt mij in staat afscheid te nemen van mijn betrokkenheid bij de Drentse identiteit. Dat is klaar - ik hoor mezelf nu liegen.
Individualistisch. Obsessief. Maniakaal. ADHD'er. Bezeten. Het zijn woorden die ik pas de laatste jaren herken. Op de Hogeschool in Leeuwarden waar ik werkte, is wel gezegd 'met jou valt niet samen te werken'. Ik begreep pas dat het door mijn tempo kwam; ik had de dingen klaar voor een ander er over had nagedacht. De laatste jaren heb ik mij in mijn baan zo gemanoeuvreerd dat ik met niemand wat te maken had – ook omdat ik het met mijn ideeën over onderwijs niet kon winnen.
Aan het rijtje kan ik non-sociaal toevoegen. Met vier mensen een gesprek voeren gaat nog. Worden het er meer, dan trek ik me terug. Ik heb nooit overwogen, en zal ook nooit overwegen, naar een psychiater of een psycholoog te gaan om te onderzoeken of ik een afwijking heb en daar dan een etiket op te laten plakken. Want dan ga ik op internet opzoeken wat het is. Dan ga ik mij daar naar gedragen. Door de literatuur, door wat ik gelezen en geschreven heb, heb ik zicht gekregen op wat en hoe ik ben. Enigszins.
Het besef dat literatuur een middel kan zijn om de wereld te begrijpen, is van de laatste jaren. Daarvoor deed ik maar wat. Als ik terugdenk, heb ik lang in een cocon geleefd. Mijn eerste huwelijk was een kopie van dat van mijn ouders. Er was een buitenstaander nodig om mij te laten zien dat de wereld groter was dan Zuidoost-Drenthe. Door het op te schrijven, kreeg ik door waar ik mee bezig was.
Spijt is een zinloze emotie. Als ik iets betreur dan is het dat op mijn twintigste, vijfentwintigste niet iemand voorbij is gekomen die mij bij de oren heeft gepakt. Af en toe geef ik cursussen. Als er dan iemand in zo'n groep zit die ik kan omkeren en na afloop zegt 'godverdomme', dan denk ik 'wat een winst'. Het hoeft er maar een te zijn. Dat raakt me. Mijn vorige schoonvader zei op zijn sterfbed: 'Ik heb altijd timmerman willen zijn'. Hij was boer.
Ik ben er laat achter gekomen dat ik een getalenteerd man ben. Voor ik dood ga, wil ik daar het maximale mee doen. Mezelf leren kennen, daar steeds meer uit halen. Heb ik andere mensen nodig om dat boven water te krijgen, dan zoek ik ze op. Als mensen niks met mij te maken willen hebben, ook goed. Tel uw zegeningen. Carpe Diem. Pluk de dag. Ik ben 64. Het is allemaal meegenomen.
Of mensen op de kop gaan staan of niet, in de literatuur doe ik mij eigen ding. Als ze zeggen 'je schrijft te veel verhalen' of 'je maakt te veel boeken' dan haal ik mijn schouders op. Dan denk ik: 'Dat is mijn ding. Als jij ze niet wilt lezen dan dat is jouw ding.' Als mijn acht lezers morgen tegen mij zeggen: 'Gerard, we weten het nu wel', dan ga ik mooi verder met schrijven. Straks komt de krant. Misschien dat er een stukje in staat. Als er geen stukje in staat: jammer dan.”