"Soms begint een
dag en is er niks om naar uit te kijken. Soms wordt het er niet beter op. Het
donker besluipt je. Niemand begrijpt je. De wereld wordt doof. Geen gevoel,
geen doel. Je wacht. En wacht. En wacht. En wacht. En wacht. En wacht. Maar er
gebeurt nog altijd niks. Muizenissen worden reusachtig. Voor het mooie heb je
geen oog. Het komt nooit meer goed. Je weet niet wat je doen moet of laten. Of
wie je van plan was te zijn. Je weet niet waar je blijven moet. En de dag lijkt
te eindigen zoals hij is begonnen."
Bovenstaande
regels vormen bijna de integrale tekst van het troostrijke boek De rode boom van Shaun Tan. Inderdaad, geen
gezellige kost. Waarbij moet gezegd dat de laatste vier regels uit het boek
hier bewust zijn weggelaten; alles weggeven maakt niet gelukkig. En dat de
bijbehorende prenten het alleen nog maar erger maken. Of mooier. Smaken
verschillen. Er bestaan ook liefhebbers van schemering en duisternis. En
mededogen.
Die
liefhebbers hebben aan de Australische prentenboekenmaker Tan een fijne. Zojuist
is er weer een nieuw boek van hem verschenen: Regels van de zomer. Zijn vierde
pas in Nederland, wederom in een vertaling van Bart Moeyaert, en het is weer een subliem werk.
Wereldwijd
lopen kenners en collega's met Tan weg. Op zijn palmares prijken onder meer de
Angouleme International Comics Festival Prize 2009, een World Fantasy Award
2009, de Astrid Lindgren Memorial Award 2011 en een Oscar. De laatste kreeg hij
voor een animatiefilm gemaakt op basis van zijn boek Het
ding en ik.
Tan
– geboren in 1974, opgegroeid in Perth, zoon van een architect – ziet zichzelf
op de eerste plaats als schilder van landschappen en dan met name buitenwijken.
In zijn decors is de mens ondergeschikt aan de omringende gebouwen en domineert
een verpletterende anonimiteit. Alles gebaseerd op eigen beleving, heeft Tan in
verschillende interviews laten weten. Perth is geen paradijs.
In
buitenwijken kunnen de meest wonderlijke dingen gebeuren, laat Tan zien in zijn
bundel Verhalen uit een verre voorstad. Er kan
een uitwisselingsstudent in een kastje wonen en een waterbuffel op het gazon
liggen. Er kunnen creaturen rondwandelen met lijven van takken en hoofden van
kluiten aarde. "Zijn de wezens hier met een reden?" lezen we.
"Dat valt niet te zeggen, maar als je lang genoeg stilstaat en naar ze
blijft staren, kun je je voorstellen dat zij misschien ook zoeken naar
antwoorden; naar een betekenis."
Bij
Tan is het onmogelijke mogelijk en het gewone ongewoon. In Het
ding en ik ontdekt een naamloze hoofdpersoon een 'ding' op een met
beton omringd strand. "Het zag er een beetje verlaten uit. En verloren.
Niemand leek te zien dat het er was." Wat vreemd is, omdat het 'ding' rood
en gigantisch is, tentakels heeft en daardoor zo buitenissig oogt dat het wel
móét opvallen. "Ik vroeg aan een paar mensen of ze meer over het ding
wisten, maar echt behulpzaam waren ze niet", laat Tan zijn ik-figuur
zeggen.
Een
van de terugkerende thema's in het werk van Tan is het verlangen ergens bij te
horen, ergens thuis te zijn. Zo voert hij in het tekstloze De
aankomst een man op die zijn gezin verlaat om zijn bestemming elders
te zoeken. Geïnspireerd op het verhaal van zijn vader, die van Maleisië naar
Australië emigreerde, ligt de nadruk in De aankomst
niet alleen op de toekomst, maar ook op wat wordt achtergelaten.
De
prenten van Tan – schilderijen op basis van olieverf en acryl – geven een reeks
inspiratiebronnen prijs. Edward Hopper is er daar één van, maar ook de invloed
van Jeroen Bosch, René Magritte, Salvador Dali, en filmmakers als Terry
Gilliam, Tim Burton en Ridley Scott is onmiskenbaar. Zijn verhalen roepen de
werelden op van Orwell (1984) en Tolkien (De Hobbit). Surrealisme, sciencefiction, fantasy, de
pijnlijke botsingen tussen natuur en industrie – het komt allemaal langs.
Vrijwel
al zijn boeken ademen een onbestemde sfeer uit. Melancholisch. Unheimisch.
Bevreemdend. Onheilspellend. Sinister. Food for nerds.
Onverkoopbaar aan het massapubliek. Om daarna
onder de indruk te raken van het slepende verteltempo, de subtiele humor, de
verwijzingen naar iconen uit de beeldende kunst (Hokusai!) en het sprankje hoop
dat Tan altijd in zijn tekeningen en verhalen stopt.
In
Regels van de zomer vertelt
Tan over twee jongens zonder een duidelijke identiteit ("het zouden broers
kunnen zijn") die met elkaar moeten opschieten, maar dat niet altijd
kunnen. Veel beeld, een paar woorden die opgevat mogen worden als titels van
schilderijen. "En je kunt op iedere pagina in het boek beginnen, het maakt
eigenlijk niet veel uit", zegt hij.

Die
laatste uitspraak is veelzeggend: Tan laat meer en meer de prenten het werk
doen. Toch kan het geen kwaad bij het begin te beginnen.
Op
het titelblad zien we twee jongens met een trommel en blaasinstrument in de
weer, en een bladzijde verder fluistert de grootste iets tegen zijn kleine
compaan. Een wijze raad, ongetwijfeld. Iets in de geest van Werther Nieland: 'We moeten de club
oprichten. Als we er te lang mee wachten, zijn er al vijandelijke clubs, dat
weet je ook wel."
Een
bladzijde verder in Regels van de zomer
lezen we: 'Dit heb ik de afgelopen zomer geleerd:' En
dan volgen de regels waar iedere jongen zich aan dient te houden: 'Je mag een
goed plan nooit verknallen, je mag nooit te laat komen voor een optocht, je
moet altijd een betonschaar bij je hebben. Et cetera.
Om
het gevaar te bezweren. Om erbij te horen.
De
boeken van Shaun Tan worden in een Nederlandse vertaling uitgegeven door
Querido. De met een Oscar bekroonde animatiefilm The lost
thing naar het boek Het ding en ik
is te zien via YouTube.