Daniël Lohues zingt 'Liedje in het Drents'
Maxim Februari en Anne Vegter naar Zomerzinnen

Brief aan Chrétien Breukers

Geachte Chrétien Breukers,

EerstegedichtDank voor toezending van je boek, Het eerste gedicht. Over het lezen van poëzie. Ik heb het met plezier gelezen. Wat zeg ik; ik heb het meerdere malen gelezen, althans delen ervan. Eerst op internet, daarna in de krant en nu dan op papier. En ik heb me bijna geen moment verveeld.

Laat ik beginnen te zeggen dat ik je een van de beste schrijvers van ons taalgebied vind. Vooral stilistisch. Scherp, origineel, geestig. Jij weet hoe zinnen moeten lopen, jij weet hoe je een lezer geboeid kunt houden. Door van hoog naar laag te gaan, en andersom. Door iets diepzinnigs af te wisselen met iets plats. Kortom, door de mogelijkheden van de taal ten volle te gebruiken – om maar eens iets flapteksterigs op jurytoon te dingesen.

Heb jij wel eens een prijs gekregen? Anders dan voor sport?

Wat mij bevalt aan jouw boek is dat het over poëzie gaat. Maar weinig levende mensen kunnen zo goed over poëzie schrijven als jij. Eigenlijk ken er naast jou maar één: Guus Middag. Die veel minder publiceert, overigens. Jij schrijft bijna dagelijks over poëzie. Is het niet op weblog De Contrabas, waar ik sinds 2006 vaste bezoeker ben, dan is het wel op je privéblog. En dan zijn er nog de 'gewone' uitgaven die bij jou nooit gewoon zijn: je bundels, je bloemlezingen, je kalender, je voorwoorden, je zelfhulpboek et cetera. Oefening baart kunst.

Wat minder bevalt, is dat ik veel in Het eerste gedicht niet begrijp. Terwijl ik toch een geoefend Breukers-lezer dacht te zijn. Het gaat al mis op pagina vijf, onder de titel Ga elders drammen, rijmen van een cent. Het lijkt mij bedoeld als essay over de stand der poëzie.

Maar eerst over de kern van Het eerste gedicht, de besprekingen van openingsgedichten in bundels van uiteenlopende dichters. Het is een goed idee om op deze manier aandacht te besteden aan wat er zoal aan poëzie wordt gepubliceerd en hoe gedichten gelezen kunnen worden. Vooral in de zin van: het is weer eens iets anders. Tegelijkertijd vraag ik mij af wat ik ervan kan opsteken en of deze benadering een beeld geeft van wat er in de poëzie gaande is.

De besprekingen – die eerder te lezen waren op De Contrabas – zeggen vooral iets over de poëzielezer Chrétien Breukers. Een kenner, nogmaals, iemand met het vermogen om kennis helder op te schrijven, en wel zo dat het vermakelijk, leerzaam en verhelderend is. Maar omdat de besprekingen steeds betrekking hebben op één gedicht mogen we er niet te veel waarde aan hechten. Een voorzet maakt nog geen doelpunt. En een doelpunt maakt nog geen spits.

Dan over naar Ga elders drammen, rijmen van een cent. Waarin om te beginnen Ann de Craemer wordt geciteerd, die in De Morgen een somber beeld heeft geschetst van een heel genre. Daarna komt E. du Perron aan het woord, die poëzie aanprijst als een verzet dat door enkele eenzame soldaten in stand wordt gehouden. Vervolgens stel jij dat de poëzie braaf is, zelfs als ze 'verontrustend' wil zijn. En haal je ter bevestiging Hugo Claus aan die in zijn gedicht Envoi rept van 'rijmen van cent', 'twaalf lezers' en een 'snurkende recensent'.

Verderop begin je over de slechte verkoop van poëzie die zich, ondanks Gedichtendag en de Week van de Poëzie, 'meer en meer terugtrekt in een klein hutje, waar de laatste kenners zinloos met elkaar van mening verschillen'. En schilder je de poëziewereld af als een wereld 'waarin machtswellust en hebzucht de boventoon voeren'. Om te concluderen dat de poëzie haar fundament is kwijtgeraakt. En je nog een keer over slechte verkoopcijfers begint.

Hier heb ik niet lukraak geciteerd. Hier poog ik duidelijk te maken dat je betoog niet overtuigend is. Het gaat niet goed met de poëzie, begrijp ik. Er wordt geprobeerd daar iets aan te doen, dat begrijp ik ook. Maar mensen blijven mensen en dus wordt er weinig poëzie verkocht – dat is de gedachtegang. En toen? Ik zeg: een gammel essay, een wankel betoog.

Kan gebeuren. Maar aan het eind van Het eerste gedicht volgen nog drie van dat soort 'stukken'. In Geen vadermoord blaas je op je loftrompet voor Gerrit Komrij om te besluiten met de zin: "Literaire teksten hebben de omloopsnelheid van een pakwaspoeder en het gemiddeld proza moet er in gaan als een vibrator in een Viva-abonnee." Wat een afschuwlijke, platte zin. Wie wast nog met poeder? Wie leest nog de Viva?

In Bij voorkeur op het hoogtepunt van het feest blaas je nóg een keer op je trompet voor Komrij, maar dan veel en veel fraaier. En in Waar ligt dat centrum? Wie wonen daar? (…) Hallo is wederom een sleutelrol voor Komrij weggelegd. Dit keer is hij 'een van de laatste representanten van de schrijversgeneratie die én toegang had tot de 'officiële' media én met een kritische blik naar die wereld kon kijken'.

Ook na lezing van dit laatste stuk wordt mij niet duidelijk wat nu precies het punt is. Veel deugt niet op dit moment, dat lees ik. En Komrij wordt node gemist, dat lees ik ook. Maar die vaststellingen, die ik graag wil geloven, zijn bij lange na niet voldoende om te kunnen afsluiten met de stelling dat het 'tijd is een kritische houding terug te brengen in het centrum van de literatuur'. Nog los van, inderdaad, de vraag waar dat centrum dan ligt.

Nu wil het 'toeval' dat Komrij in zijn vorige week postuum verschenen uitgave Twee Punt Nul dat centrum zelf aanwijst. Hij doet dat in een stuk over het zieltogen van het literaire tijdschrift. Citaat: "Verdient het literaire tijdschrift geen mond- op mondbeademing? (…) 't Is definitief te laat. Het enige bijzondere aan de discussie is dat ze plaatsheeft op internet. Lees de posts en comments maar na op De Contrabas, het enige ware zenuwcentrum voor uw literatuur op internet."

Twee Punt Nul is een bundeling van de columns die Komrij voor NRC/Handelsblad schreef over internet, een gegeven waar hij 'vol' van kon zijn. Ik had hier bijna het woord 'enthousiast' gebruikt, maar dat zou ongepast zijn daar je bij Komrij nooit precies wist hoe de vlag erbij hing. Internet en alles wat daar uit voortvloeit, was volgens Komrij een zegen en vloek ineen. Net als het leven. Hij wapperde alle kanten op, en zag daar geen enkel probleem in. Het constante van de beminnelijke sarcast Komrij waren zijn twee gezichten.

Dan is het nu tijd voor mijn sprongetje.

Citaat uit Bij voorkeur op het hoogtepunt van het feest: "Polariseren en ontsnappen: er is een briljante stilist voor nodig om dit allemaal enigszins in het gareel te houden. Komrij was zo'n briljante stilist."

Toen ik dit las, moest ik denken aan het nog te schilderen meesterwerk Zelfportet met Januskop.  Polariseren en ontsnappen dat is precies wat jij, Chretien Breukers, doet op De Contrabas als je weer eens een balletje opgooit, een vuurtje opstookt, een reactie uitlokt, een blog post, een gedicht bespreekt. Alles voor de unieke bezoeker? Nou nee, dat gaat te ver. Dan kun je beter porno verkopen. Maar leven in de brouwerij? Graag.

Het mooie is, dat we uiteindelijk allemaal zelf blijven uitmaken hoe we Ramsey Nasr, Martin Reints en Tonnus Oosterhoff lezen. Wat de stand der poëzie is. Hoe de vlag er bij hangt. Ondanks de regie-aanwijzingen van Chrétien Breukers, ongekroond opgevolger van Gerrit Komrij. Het eerste gedicht geeft hooguit een zetje. Zenuwcentrum De Contrabas een duw. Maar daarna is het tijd voor een bezoek aan het poëziefestival. En voor de liefhebber de gang naar de boekhandel, bijvoorbeeld op internet.

En moeten we zelf lezen, of zelf luisteren. Er zit niets anders op. Hoera! Zodat we met eigen ogen en oren kunnen concluderen dat het aanbod overweldigend is – van minder dan belabberd tot onbegrijpelijk goed. Zie ook daarvoor Het eerste gedicht. Over het lezen van poëzie. Dat slechte verkoop van poëzie geen enkele consequentie heeft. Net als poëziekritiek. Zie daarvoor Dansen tot na sluitingstijd met 'Het beste uit Poëzierapport'. Dat naast de chaos van nu er ook nog zoiets bestaat als de zeef van de tijd. Dat Hadewijch en Egidius het ook zonder Bestseller 60 en Het eerste gedicht hebben gered.

En dan ga ik nu je nieuwe rubriek op De Contrabas lezen.