Brief aan Dennis Gaens
24-2-13
Uitgeverij Van Gennep stuurde mij jouw tweede bundel, Schering en inslag. Dat gebeurde op verzoek, ik had 'm aangevraagd ter bespreking. Het lijkt mij een goede uitgever, Van Gennep. Ze sturen zonder problemen iets op. Ook op eigen initiatief overigens.
Nu ik dit neerschrijf vraag ik mij ineens af hoe het destijds zo gekomen is, dat aanvragen. We kennen elkaar niet, hebben nooit handen geschud en praatjes gemaakt. We schelen een, misschien wel twee generaties. Je komt niet uit de buurt, maar uit Nijmegen. Terwijl mijn belangstelling – in den beginne – uitgaat naar dichters die een band hebben met het Noorden. Dit om het leven overzichtelijk te houden. Je kunt niet in alle tuinen harken.
Het zal te maken hebben met een optreden tijdens Dichters in de Prinsentuin in 2009, waar jij opviel, lezend in de loofgangen. En met jouw debuut Ik en mijn mensen uit 2010, dat destijds ook al door Van Gennep werd opgestuurd, maar hier werd kwijt gemaakt door een collega. Waar ik mij nog schuldig om kan voelen. Wel iets aanvragen en dan niks doen, dat is niet mijn stijl.
Het zal ook te maken hebben met de Poëziemarathon in 2011, waar jij tijdens de Gedignag in Groningen werd verpletterd door het geweld van Ellen Deckwitz en John Cooper Clarke. Met andere woorden: ik hou jou in de gaten, Dennis Gaens. Ook via de website van productiehuis Wintertuin en Facebook. Ondanks die foto van Pete Townsend, die ook op de achterflap van Schering en inslag prijkt.
Het heeft vooral te maken met een onbepaalde kwaliteit. Of beter: een fascinerende kwaliteit die ik (nog) niet kan benoemen, wat op zich een goed teken is. Deze jongen heeft iets – maar wat? Ter voorbereiding op deze brief heb ik proberen na te gaan wat anderen over jouw werk hebben geschreven. Dat viel niet mee. Ik en mijn mensenmag genomineerd zijn geweest voor de Buddingh'-prijs, en op Poëzierapport zijn besproken door Willem Thies, ík werd er niet wijzer van.
Twee keer heb ik Schering en inslag inmiddels gelezen. Twee keer heb ik kennis gemaakt met Dani, Luuk, Lotte, Dave en jouw ik-figuur. Ze vormen een vriendengroep, vermoedelijk. Zeker weten doe ik niets, nimmer. Blijkens het 'openingsgedicht' Het is dit of doodgaan, beginnende met de regel 'We komen namen halen', leven ze op straat met hun kont tegen de krib, zoals wel vaker in de literatuur is beschreven: Titaantjes, de Vijftigers, A Clockwork Orange, de Maximalen, Trainspotting.
Wat mij opvalt aan Het is dit of doodgaanis de laatste strofe: 'Als we niet zo verdomd verstrooid zouden zijn, waren we er al geweest.' Zulke regels beloven weinig goeds voor wat komen gaat. En ja hoor, het loopt ook niet goed met de vriendengroep. Het 'slotgedicht', Als de storm thuis komt, is veelzeggend. Vooral de eerste regel: 'Als eerste raken we onze vliegtuigen kwijt, en wat op zee niet kapseist wordt gekaapt.'
Verstrooide jongeren. God bewaar ons. En dan moet de toekomst nog beginnen.
Aan de andere kant, misschien is het juist wel goed dat Dani, Luuk, Lotte, Dave en jouw ik van die anti-helden zijn, jonge-mensen-die-het-allemaal-niet-zo-goed-weten. Het is realistisch, levensecht. Dani, Luuk, Lotte, Dave en jouw ik lijken de bravoure voorbij. Ik zie de groep in stukjes uiteenvallen, terwijl de vrienden nog niet eens hebben begrepen dat ze samen waren. Lot- en deelgenoten op en onder de Waalbrug. Heel even, voordat iedereen zijn en haar weg moet gaan. Van wie eigenlijk?
Het moet zijn opgevallen dat ik de woorden openingsgedicht en slotgedicht tussen piefjes heb geplaatst. Niet omwille van de ironie, maar omdat ik mij voordurend afvraag of het wel gedichten zijn die in schering en inslag zijn opgenomen. 'Geen gedicht is ook een gedicht', dichtte Karel ten Haaf ooit. Het zal wel. Ik op mij beurt permitteer te zeggen dat de twee regels onder de titel Wat al iets is, op bladzijde 54 gewoon twee regels zijn.
Evenwel: het valt juist te prijzen dat Schering en inslag zich onttrekt aan de wetten en afspraken, aan regels die door anderen zijn bepaald. Waarom niet op papier zelf iets bepalen? Waarom de vrijheid niet gebruikt nu het nog kan.
Maar soms is het wel heel veel sfeer en quasi-dramatiek. Uit De industriële revolutie spreekt bijvoorbeeld bezorgdheid over een afwezige vriend, maar poëtisch wil die bezorgdheid in het 'gedicht' nergens worden. Het is een gedachte waar ik mij, lezend in schering en inslag, een paar maal op betrapte. Waar ik mij ook op betrapte, aan het einde van de bundel, was het prevelen van de volgende conclusie: 'Ik ben gesteld geraakt op de personages, maar nog niet op de gedichten'.
Dat alles doet niets af aan het resultaat. Het goede resultaat. Schering en inslag is misschien géén bundel met gedichten in traditionele zin. Het is wel een vluchtig en tegelijk scherp portret van een groep jonge mensen ter hoogte van de oprit naar de snelweg. Met veel inlevingsvermogen en durf geschreven, en hier en daar zeer rake regels die naar poëzie neigen: 'Dave at alleen nog bij zijn ouders en sukkelde elke avond in slaap voor de tv, die de hele nacht reclames bleef herhalen. Hij zei dat zijn fiets stuk was. Ik vroeg hem waarop hij wachtte, hij zei: 'een beter begin'.'
Als er nog niet zoiets bestaat als Young Urban Poetry, dan heb je 'm met Schering en inslag uitgevonden.