« juni 2012 | Hoofdmenu | augustus 2012 »
Bij Louis Radstaak borrelde vier jaar geleden het woord dichtersbankje op. Sindsdien verzamelt hij – als we het goed begrijpen - samen met Hans Mellendijk, Bert Scheuter, Bert Bevers en een paar anderen foto's van bankjes waar een dichter zat of gezeten zou kunnen hebben. In het laatste (en waarschijnlijk meeste) geval zijn de namen arbitrair: geassocieerd met een dichter op grond van materiaal, model, situatie of locatie. Enfin, waarom ook niet? Er blijkt ook een dichtersbankje vernoemd naar Leendert Witvliet – en dat is altijd goed.
Van Anneke Groot uit Veendam is een tweede dichtbundel verschenen: Post van spekkoek. Altijd interessant, want waar een debuut het resultaat van jaren schrijven is, wordt bij de tweede bundel vaak pas echt duidelijk hoe sterk het talent is. Ter illustratie citeren we het lukraak gekozen Zomaar een dag: ’op de boogbrug van vaders voeten/liep ze/ ruggelings/ met hem mee/ ingespannen/ blindelings/ handjes in de zijne/ maar hij zag/ hoe diep het water’.
Voorin lezen we dat Post van spekkoek mede mogelijk is gemaakt door de gemeente Veendam. Niet minder bijzonder: de flaptekst is geschreven door dichter, classicus en criticus Piet Gerbrandy. Die merkt op dat Groot in deze bundel ’een plek zoekt om veilig te zijn, al is het tijdelijk’. Gerbrandy treedt vandaag, de 26ste juli, op tijdens festival Dichters in de Prinsentuin. Voor Groot zit dat er nog niet in. Wel draagt ze zondag om 15.00 uur voor in café ’t Keerpunt in Spijkerboor.
Titel Post van spekkoek Auteur Anneke Groot Uitgever Aspekt
Ineens valt het oog op nieuwe beelden in de openbare ruimte in Zuidoost-Drenthe. Eerst in het Valtherbos, daarna in Emmermeer en vervolgens bij de ingang van Dierenpark Emmen. Grote zwerfstenen, veelal van graniet, gepolijst tot ze glimmen. Soms solitair, soms in groepjes. Navraag bij het Centrum Beeldende Kunst, Freddy Mulder van de Grote Kerk Cultureel (die ook Henny Katerburg polste), het baliepersoneel van Dierenpark – niemand wist er het fijne van.
Uiteindelijk het toeristisch informatie punt aan de Hoofdstraat in Emmen binnengestapt. En ja hoor, daar wisten ze te vertellen dat de stenen een fietsroute van 14,5 kilometer markeren, van Emmen naar theehuis Poolshoogte in de bossen bij Odoorn. De keien zijn het werk van beeldend kunstenaar Adri Verhoeven. Hij legde ze op elf plekken en gaf iedere ‘groep’ een titel. Die bij de ingang van het Valtherbos in Emmermeer heet Aankomst. De route maakt deel van Geopark de Hondsrug, de operatie om de zandrug tussen Barger-Oosterveld en de stad Groningen te benadrukken.
Woensdag begint de vijftiende editie van Dichters in de Prinsentuin. Wederom met groene en grijze dichters, verspreid over drie dagen, op verschillende locaties in de stad Groningen. Zoals Menno Wigman (foto: Daniel Cohen), de zelfverklaarde achterneef van Gerrit Komrij en Jean Pierre Rawie.
Lees je de bundels van Wigman, dan rijst het beeld op van een getormenteerde dichter, van een man die het leven geen lolletje vindt en daar zonder omhaal woorden aan geeft. Maar krijg je diezelfde Wigman aan de telefoon dan valt dat beeld in duigen, dan blijkt de poète maudit een monter figuur met onmiskenbaar vrolijke trekjes.
Op zich begrijpelijk, want het gaat Wigman voor de wind. Productiever dan ooit, mede dankzij het stadsdichterschap van Amsterdam. En luid bejubeld, om zijn begin dit jaar verschenen bundel Mijn naam is Legioen. "Vierde druk alweer", constateert hij tevreden. "Mijn vorige bundel, Dit is mijn dag, werd ook goed ontvangen en haalde drie drukken, al ging dat niet zo snel als bij deze."
Alles is relatief, maar het kan dus nog, succesvol dichter zijn in Nederland. Wigman slaagt er – bijvoorbeeld – in met poëzie waarin het gebruik van metrum opvalt. Net als Gerrit Komrij en Jean Pierre Rawie, met wie hij een voorliefde voor maatpakken deelt, staat hij in een eeuwenoude traditie. Kenners geven hoog op van zijn techniek. Wigman leerde het door buitenlandse poëzie te vertalen, door zichzelf te dwingen het metrum in het Nederlands te handhaven.
De meest memorabele dichtregels in de Nederlandse poëzie zijn geschreven in vijfvoetige jambes, doceert hij. ‘Domweg gelukkig, in de Dapperstraat', ‘Een nieuwe lente en een nieuw geluid.' "Het geeft een gedicht stuwkracht, het maakt een gedicht prangend, dwingender. Met als gevolg dat er iets blijft hangen. Je maakt het je als dichter daarmee niet gemakkelijk, maar het levert veel op. Als het geslaagd is, is het ook écht geslaagd."
Waarmee niet is gezegd dat hij een afkeer heeft van gedichten zonder vaste vorm. "Dan zou ik een afkeer hebben van vier-vijfde van de Nederlandse poëzie. Van iemand als Remco Campert kun je moeilijk beweren dat het geen goed dichter is. De Franse dichter Jacques Roubaud sprak begin deze eeuw van de internationale terreur van het vrije vers. Sinds het eind van de Tweede Wereldoorlog schrijft men in Nederland vrijwel zonder uitzondering ‘ongebonden' – je kunt dus zeggen dat het vrije vers inmiddels behoorlijk altmodisch is."
Wat mogelijk ook bijdraagt aan de goede ontvangst van zijn poëzie, is het rauwe realisme in zijn gedichten. Of zoals deze krant eerder schreef: dat Wigmans gedichten zo waar zijn. In Mijn naam is Legioen heeft het zich vertaald in regels als ‘Lelijk, zo lelijk, ja, steeds lelijker/ bewegen we ons door de binnenstad./ De goede handel die ons lichaam was/ vervloog en bijna elke winkelruit/ verspreekt zich en beledigt nu je hoofd.' In gedichten met titels als Soms voel je bijna dat je leeft en Massavaccinatie.
Wigman biedt weinig hoop, nooit gedaan ook. "Ik ben sinds mijn achttiende niet meer veranderd. Wel ouder geworden, maar niet volwassener," vertelt hij. "De wereld is er ook niet mooier op geworden. Niet dat mijn leven zich van catastrofe naar catastrofe sleept. Als ik uit mijn raam kijk, zie ik jonge moeders met kinderen fietsen. Maar ik zie ook woest toeterende automobilisten die elkaar naar het leven staan. En dat fascineert mij."
Hij begint over Schopenhauer; dat het lezen over een droefgeestig wereldbeeld een opgetogen gevoel kan opleveren. Hij moppert op het opgelegde pandoer van de vrolijkheid. "Alles moet leuk zijn, maar lang niet alles is leuk." Even krijgen we het over de economische crisis en de oorzaken daarvan, de inhaligheid – een onderwerp waar al zoveel woorden over vuil zijn gemaakt.
Daarna vertelt hij over zijn verblijf als schrijver in residence in een psychiatrische instelling in Den Dolder en de weerslag daarvan in Mijn naam is Legioen. Over zijn fascinatie voor de poëzie die in gesloten instellingen wordt geschreven, over het contact met patiënten en de moeite die het hem soms kostte ze op afstand te houden. "Ik hou mijn hart vast als straks de bezuinigingen op de psychiatrie worden doorgevoerd en mensen zoveel mogelijk thuis opgevangen moeten worden."
Terug naar Amsterdam, waar Wigman sinds begin jaar stadsdichter is, als opvolger van F. Starik. Het bevalt hem goed. "De opdracht is per jaar zeven gedichten schrijven, ik zit nu al op zes. Ik probeer het zo te doen dat de gedichten ook zonder directe aanleiding gelezen kunnen worden, dat ik ze later in een gewone bundel kan opnemen. Niet dat wat ik schrijf voor de eeuwigheid is bedoeld, maar een houdbaarheid van een jaar of negen streef ik wel na."
Zijn meest recente stadsgedicht droeg hij voor tijdens de herdenking van Gerrit Komrij. Het werd geschreven op verzoek van de familie. "Ik ben er een week mee bezig geweest, ter voorbereiding heb ik heel veel van Komrij herlezen. Het vreemde was: toen ik weer thuis was, drong het pas echt tot mij door wat een groot gemis zijn overlijden betekent. Niet alleen voor de familie en zijn vrienden, maar ook voor de literatuur. Grote kans dat de poëzie in Nederland weer aan belang zal inboeten."
Tijdens Dichters in de Prinsentuin zal Wigman een ander stadsgedicht voordragen, over de vele doden die in Amsterdamse grachten worden aangetroffen; dat heeft ook een plek heeft gekregen in de festivalbundel. Daarnaast brengt hij een keuze uit Mijn naam is Legioen, uiteraard. Het wordt zijn derde bezoek aan het festival. "Wat Dichters in de Prinsentuin sympathiek maakt, is de combinatie van bekende en onbekende dichters, professionals en amateurs naast elkaar. Ik bewaar erg goede herinneringen aan het festival, niet in de laatste plaats aan de nazit."
Festival
Dichters in de Prinsentuin begint woensdag 25 juli om 16.00 uur met een poëziewandeling. Startpunt VVV Grote Markt in Groningen. Daarna op verschillende plekken in Groningen. Voor alle tijden, locaties, deelnemende dichters de festivalbundel zie www.dichtersindeprinsentuin.nl Menno Wigman treedt vrijdag, op de slotdag, twee keer op: om 15.45 uur in de loofgangen in de Prinsentuin en om 20.30 uur bij De Souffleur aan de Kruitlaan. Zijn bundel Mijn naam is Legioen is verschenen bij uitgeverij Prometheus.
Rutger Kopland dichtte: 'Nu is hij weg – ik zie hem/ alleen nog voor me/ als ik aan hem denk.' Hieronder foto's van Dagblad van het Noorden-fotograaf Duncan Wijting bij tien plekken in Drenthe en Groningen om aan Rutger Kopland te denken.
Daags na het bekend worden van de dood van R.H. van den Hoofdakker (1934 – 2012) lagen op de binnenplaats voor het Typografengasthuis aan de Petrus Campersingel in Groningen tien afgebroken rozenknoppen. Precies op de plek waar in 2003 een plaquette met het in steen gehouwen gedicht Hof was onthuld bij het 100-jarig bestaan van het gasthuis. Samen met twee waxinelichtjes en een tuiltje bloemen vormden de knoppen een eerbetoon aan Rutger Kopland. De psychiater en hoogleraar mag dan overleden zijn, zijn gedichten leven voort.
En niet alleen bij het Typografengasthuis, Kopland heeft op meer plekken zijn sporen achtergelaten. Een oproep in Dagblad van het Noorden leverde reacties op uit heel Nederland. Zijn poëzie kan worden aangetroffen op een bankje bij Museum Coda in Apeldoorn, op een muur aan de Surinamestraat in Den Haag, bij de entree van letterkundig centrum Tresoar in Leeuwarden, in park Sonsbeek bij Arnhem, bij psychiatrisch centrum Delta in Rotterdam. Maar het meest aanwezig is hij in Drenthe en Groningen, waar hij woonde en werkte.
Zoals in Eelde, waar in de tuin van museum De Buitenplaats het beeld is te zien dat Natasja Bennink van hem maakte. Elders in dezelfde tuin zijn dichtregels uitgehakt in een steen in het gras: 'Ga nu maar liggen liefste in de tuin,/ de lege plekken in het hoge gras, ik heb/ altijd gewild dat ik dat was, een lege/ plek voor iemand, om te blijven.' De regels zijn onderdeel van een project waar meer dichters bij zijn betrokken; ook van Jean Pierre Rawie, Driek van Wissen, Gerrit Krol en recent Kader Abdolah zijn in Eelde woorden te lezen.
Iets vergelijkbaars is gaande in Sellingen, waar jaarlijks bij het Theater van de Natuur van Adriaan Nette een dichtregel in een traptrede wordt aangebracht. Kopland deed de vijfde trede. In september wordt de vijftiende regel onthuld, dit keer bedacht door Jan Mulder. Kopland leverde ook een bijdrage aan de poëzieroute op het terrein van Lentis in Zuidlaren. En de tekst voor de vloersteen bij de ingang van leescafé Belcampo in de Groninger bibliotheek. En het gedicht Psalm bij het Indië-monument op de begraafplaats Selwerderhof: 'Dan zullen
deze geluiden wind zijn/ als ze opstijgen uit hun plek, dan/ zullen ze verwaaien, zijn ze wind.'
Het waterschapshuis van Hunze en Aa's in Veendam heeft twee gedichten van Kopland: Beek en Maar. Beide werden geschreven ter herinnering van de band tussen de Groningse waterschappen. Het gedicht Maar is daarom tevens te lezen in de stad Groningen, waar het monumentaal op een pilaar in het waterschapshuis van Noorderzijlvest is aangebracht.
Spectaculair is ook de uitvoering van het gedicht Lieve beste gedachte dat hij in 1997 maakte voor het nieuwe gemeentehuis van Zuidhorn: 37 regels die de lezer van het treinstation naar het gemeentehuis leiden.
Misschien wel het meest bijzondere spoor kan worden aangetroffen op het Zernicke-complex aan de rand van Groningen, waar bij het Centrum voor Levenswetenschappen aan de Nijenborgh de figuren van een man, een vrouw, een hondje en een kat verscholen in het gras liggen. Het is een landart-werk getiteld Low profile, gemaakt van staal. Bedenker Gunnar Daan liet zich inspireren door het proefschrift Behaviour and EEG of drowsy and sleeping cats dat Rudy van den Hoofdakker in 1966 schreef over slaapstoornissen. Hetzelfde jaar debuteerde hij als de dichter Rutger Kopland.
Literaire tijdschriften hebben het moeilijk, vooral als ze van papier zijn. Jan Holtman uit Gieten denkt daar iets op gevonden te hebben. Hij is het ’onafhankelijk literair vlugschrift’ Avier begonnen. Inmiddels is het derde nummer verschenen
Waarom Avier?
"Eigenlijk uit weerstand tegen de kliekjesvorming. Ik heb in het verleden gedichten gepubliceerd in bladen als Roet, Opspraak en Tzum en merkte dat je dan al snel tot een bepaalde groep werd gerekend. Daar hou ik niet van: ik wil mijn gang kunnen gaan, mij nergens aan verbinden. Met Avier kan dat. Idee is om een paar keer per jaar op A4-formaat een gratis blad te maken met literaire bijdragen van verschillende auteurs. Zonder redactie, zonder abonneegelden en zonder ingewikkelde distributie. Ik doe dat niet alleen, maar met een paar mensen die ieder een nummer samenstellen met werk van dichters die zij de moeite waard vinden."
Het nieuwe nummer bevat gedichten van dichters als Delphine Lecompte, Ingmar Heytze, John Schoorl, Daniel Dee en Atze van Wieren. Dat zijn niet de minsten.
"Het zijn dichters die ik interessant vind en die op verzoek bereid waren werk af te staan. Gratis. Want poëzie is commercieel toch niet interessant. Het volgende nummer wordt samengesteld door Ellen Vedder uit Breda. Bennie Spekken uit Leeuwarden doet het winternummer en Bert Deben uit Antwerpen het voorjaar. Daarna Daniel Dee, die probeert Jules Deelder te strikken. Steeds negen à tien gedichten, als het maar op een A4-tje past. Iedereen gaat op zijn eigen voorkeuren af. Zelf wil ik ooit nog een keer iets van Menno Wigman in Avier.”
Veel literaire bladen stoppen ermee of verdwijnen naar internet.
"Wij verschijnen in een oplage van 1000 exemplaren die via donateurs, via boekhandels en wisselende adressen – cafés, bussen, treinen – worden verspreid. Wij zijn ook wel actief op internet, met nieuws en een gedicht van de week, en ieder jaar willen we een bundel uitbrengen met gedichten die in Avier hebben gestaan. Als je het laagdrempelig houdt, moet een papieren vlugschrift gewoon kunnen."