Wie weet waar Rutger kopland voortleeft
Een Varkenshuis in Annerveenschekanaal – wat u wilt

In memoriam: Rudy van den Hoofdakker (1934 - 2012)

Rudy Hendrik van den Hoofdakker, de woensdag op 77-jarige leeftijd in Glimmen overleden dichter Rutger Kopland uit Glimmen, komt de eer toe dat hij poëzie geliefd wist te maken in een land dat weinig met poëzie op heeft. Zijn bundels beleefden diverse herdrukken, poëziefestivals telden pas mee als Kopland er had opgetreden en hij won bijna alle prijzen die een dichter in Nederland kan winnen.

Kopland
Het pseudoniem Kopland werd Van de Hoofdakker aan de hand gedaan door Aad Nuis, die in hem de jaren zestig overhaalde zijn poëzie te publiceren. Als student stak de bewonderaar van Gerrit Achterberg met zelfgeschreven teksten al boven het maaiveld uit. Hij had een talent voor cabaret, maar koos na zijn studie medicijnen voor een carrière als psychiater: "Dat was geen beslissing, dat ging vanzelf. Schrijven was franje voor je vrije tijd."

Van den Hoofdakker promoveerde in 1966 op een proefschrift over slaapstoornissen. In hetzelfde jaar publiceerde hij als Rutger Kopland zijn debuutbundel Onder het vee, waarin een verlangen naar jeugd, natuur en geborgenheid botst met de onontkoombare realiteit. Zijn tweede bundel, Het orgeltje van yesterday uit 1968 met onder meer het geliefde uitvaartgedicht Weggaan, zorgde voor een doorbraak. Het is met negentien drukken zijn meest verkochte bundel gebleven.

Na het verschijnen van het eveneens succesvolle Alles op de fiets in 1970 schatte hij zijn lezers op 'ongeveer tweeduizend'. Een jaar eerder schreef hij zijn meeste bekende gedicht, het ironische Jonge Sla over de kwetsbare mens. De evergreen vertelt ook over zijn motivatie om psychiater te worden: "In de grond van de zaak heeft het er mee te maken dat ik hulpeloosheid niet kan verdragen."

Hoewel hij zich altijd toegankelijk heeft opgesteld, heeft Van den Hoofdakker nooit veel over zijn jeugd gesproken. Hij werd geboren in 1934 in Goor, in een strenggelovig christelijk milieu. Zijn vader begon als loopjongen en gasfitter en werd in de oorlog gezocht door de Duitsers. "Het was beter dat wij weggingen, zei vader. Moeder, broertje, geit, allemaal in een grote auto. Ik wil nooit meer naar Goor," vertelde hij ooit.

Na zes jaar Bussum verhuisde het gezin in 1946 naar Assen, waar vader later hoofdopzichter werd van de gasfabriek. Van den Hoofdakker volgde er het gymnasium, een gelukkige tijd was het niet. "Ik voelde alleen maar de eenzaamheid van de eeuwige jongste die altijd 'nog niet zo ver was' en de behoefte om te bewijzen dat ik wèl zo ver was. Dat lukte op het sportveld en met mijn rapporten, maar verder niet", blikte hij in 1972 terug.

In de jaren zeventig maakte Van den Hoofdakker naam als psychiater. Hij werd in Nederland het gezicht van de biologische psychiatrie, die problemen niet alleen via therapeutische gesprekken maar ook met andere technieken probeert te benaderen. "Het is soms om wanhopig van te worden - we begrijpen zo weinig van psychische stoornissen", relativeerde hij zijn vak. "Dat geldt ook voor de biologische psychiatrie: je weet dàt iets werkt, maar je weet vaak absoluut niet waaròm het werkt."

In 1981 werd hij in Groningen benoemd tot hoogleraar in de klinische en biologische psychiatrie. Hij gold als autoriteit op het gebied van depressiebestrijding door lichttherapie en slaapverschuiving. Hij zag er niet tegenop een pil voor te schrijven en gaf ook ongevraagd advies. Zo schreef hij Jan Siebelink na lezing van diens roman Knielen op een bed violen zo de pagina te kunnen aanwijzen waarop de vader van Siebelink bepaalde medicijnen had moeten gebruiken.

Zijn finest hour als dichter beleefde hij in 1988 toen hem de P.C.Hooftprijs werd toegekend. Volgens kenners was zijn poëzie na 'een anekdotische en mild-ironische fase' toen al 'kaler en strenger' geworden. Uit zijn latere gedichten spreekt 'rust en aanvaarding van de leegte'. De jury van de VSB-prijs vatte het tien jaar later als volgt samen: "Zijn gedichten willen raadsels betrappen, niet oplossen."

Zijn populariteit had veel te maken met zijn schijnbaar laagdrempelige parlando-poëzie. Volgens sommige lezers schreef hij 'persoonlijk' en over 'emoties', maar volgens anderen werden zijn gedichten na lezing steeds raadselachtiger. Dichter Herman de Coninck merkte op dat Kopland gedichten schreef 'waar je gemakkelijk inkomt, maar niet meer uitraakt'. Volgens Ilja Leonard Pfeijffer zijn ze 'sentimenteel, braaf, netjes, verantwoord en politiek correct'.

Toen Kopland begin 2000 werd gekozen als eerste Dichter des Vaderlands reageerde hij als volgt: "Ik heb een uitstekend leven en ik vermaak me goed, ik heb niets te klagen over belangstelling. Je kunt net zo goed vragen of ik commandant van een duikboot wil worden. Ik weet niet wat het inhoudt." Na voor de eer bedankt te hebben ('een serieuze invulling vergt te veel inspanning') ging de titel naar Gerrit Komrij.

Van den Hoofdakker, hartpatiënt, was toen al vijf jaar gestopt als hoogleraar en had net zijn Verzamelde gedichten uitgebracht. In de jaren die volgden, trad hij veelvuldig op. Hij deed het graag, en is dat tot het einde van zijn leven blijven doen. In 2001 publiceerde hij zijn vijftiende bundel, Over het verlangen naar een sigaret. Een jaar later ontving hij voor zijn poëzie én zijn werk als psychiater een eredoctoraat van de universiteit Utrecht.

Zijn gedichten mochten dan soms braaf lijken, hij stond kritisch in het leven. Zo wees hij een verzoek uit Den Haag voor een gedicht af, omdat hij als hoogleraar had ervaren dat het ministerie voor OCW schade berokkende aan onderzoek en onderwijs. Tweemaal weigerde hij een koninklijke onderscheiding: "Een lintje is voor mensen die gratis en voor niets werk doen, zonder dat iemand dat echt in de gaten heeft."

In 2005 sprak hij zich uit voor een generaal pardon voor uitgeprocedeerde asielzoekers: "Ik schaam mij voor mijn land. De politiek verantwoordelijken wekken mijn diepe weerzin en woede." In zijn gedichten ontbreekt die felheid veelal, mede omdat hij zich in zijn poëzie juist ver van de actualiteit hield: "Het is op de eerste plaats de taak van een dichter om poëzie te maken die de gelegenheid overstijgt."

Datzelfde jaar kreeg hij, na een hartstilstand, een auto-ongeluk. Hij raakte in coma en belandde op de gesloten afdeling waar hij als psychiater ooit chef was. Het herstel daarna was moeizaam, zijn gezondheid bleef broos, maar in 2006 ontstond weer een gedicht, Tuin: 'Ik zit voor het raam en zie/ hoe de tuin niet is veranderd/ voor haar ben ik niet weggeweest.' In 2008 verscheen zijn laatste bundel, Toen ik dit zag.

Van den Hoofdakker, getrouwd en vader van drie dochters, was sinds de ontdekking van zijn hartkwaal nadrukkelijk met de dood bezig. "Ik probeer iedere dag intensiever te beleven dan vroeger", vertelde hij in een interview dat werd afgenomen langs zijn geliefde rivier De Drentsche Aa. Die kronkelige stroom symboliseerde in zijn ogen een leven vol aarzeling, onzekerheden en indirectheid. "Hier zo zitten en over zo'n landschap uitkijken", sprak hij, "dat geeft je het gevoel dat de wereld is zoals hij is. Het zal niet anders zijn zonder mij."