Nescio zat beschut en uit het zicht
Drentse Bluesopera op vier keer op TV Drenthe

Tonnus Oosterhoff geeft niet wat je verwacht

TonnusOosterhoffEllenKarelseAfgaand op de oplage van zijn bundels, heeft hij misschien duizend lezers. En daar is Tonnus Oosterhoff (foto Ellen Karelse/DBB) tevreden mee. In Nederland bestaat nu eenmaal geen groot publiek voor zijn poëzie. Vanwege te experimenteel, te vernieuwend, te eigenzinnig en te ongrijpbaar. Ondertussen sleept hij alle literaire prijzen in de wacht.

Dinsdag werd hem de P.C. Hooft-prijs toegekend, een van de belangrijkste onderscheidingen die een schrijver in ons land kan krijgen. Daarmee schaart hij zich in het rijtje Krol, Kopland, Komrij, Haasse, Vasalis, Wolkers, Reve en Hermans. 60.000 euro zit er aan vast. Toch mooi in deze tijden. Maar ook: de bijpassende media-aandacht.

In dat laatste is hij niet zo bedreven. "Het gaat toch niet te lang duren?", vraagt hij benauwd als om zijn eerste reactie wordt gevraagd, tijdens een ontmoeting die nog geen halve hop koffie mag duren. Verlegenheid? Pose? Niets van dat alles. "Sommige mensen zijn hier goed in, zoals Paul de Leeuw goed is op televisie", zegt hij. "Ik ben hier juist níet goed in."

Wat volgt is een demonstratie oprechte onwetendheid. Omdat op alle vragen duizenden antwoorden mogelijk zijn. Wat betekent de P.C. Hooft-prijs voor hem? Oosterhoff trekt de lippen in een streep. "Ik weet het eigenlijk niet." En even later: "Maar ik hield er wel rekening mee dat ik ’m kon krijgen. Omdat ik al zoveel prijzen heb gekregen." Of hij daar misschien een verklaring voor heeft? Weer die streep. "Nou… Nee… Jij?"

Gelukkig is er een juryrapport: "De gedichten van Tonnus Oosterhoff vallen op door hun persoonlijke oorspronkelijkheid en het bijzondere talent van de auteur voor het vastleggen, of liever gezegd beweeglijk maken, van moeilijk benoembare sensaties. Zijn poëzie is in hoge mate vernieuwend en heeft de Nederlandse dichtkunst van diverse keurslijven bevrijd."

Oosterhoff haalt de schouders op. "Het zou kunnen", probeert hij. "Die vernieuwing, het is niet iets waar ik bewust mee bezig ben. Ook ik ben soms conservatief. Er is geen vooropgezet plan. Het is meer, eh, ik probeer iets en zie dan wat er gebeurt. Het heeft wel wat weg van effectbejag, net als bij reclame.”

Oosterhoff (Leiden, 1953) heeft de naam een dichters-dichter te zijn. Kort voor de bekendmaking zochten we contact met de dichter. Aanleiding vormde de publicatie van zijn dertiende dichtbundel, Leegte lacht. Of hij misschien bereid was een nadere toelichting te geven op zijn niet altijd hap-slik-klare-dichtwerk, luidde de vraag.

Daar had hij geen zin in. "Er is inmiddels een halve boekenplank óver me geschreven, dat moet voldoende kader zijn", hield hij per e-mail de boot af. "Maar er is nog een belangrijker reden waarom ik niet wil en kan assisteren. Dat is de gedachte dat ik als auteur de boel versleutel en eenvoudige gedachten ingewikkeld maak, dat ik met een bundel als deze een proefwerk opgeef, waarvan ik de antwoorden thuis heb liggen."

Zo is het niet, vertelde Oosterhoff. "De paradoxen en soms chaotische taalsituaties waarin die ik schep – waarin ik me begeef, zou ik liever zeggen – werken op mij precies zoals op mijn lezers. Spreken ze tot het hart? Zeggen ze iets nieuws over de wereld? Misschien. Ik en mijn ’twaalf, veertien belachelijke lezers’ ervaren het zo. Maar voor anderen is het waarschijnlijk gekkenpraat van een schrijfmachine, om met Nijhoff te spreken."

Dinsdag verduidelijkte hij zijn media-schuwe opstelling. "Ik creëer in mijn poëzie openingen, waarvan ik hoop dat de lezer ze zal invullen. Uit de belangstelling voor mijn bundels blijkt dat er mensen bestaan die daartoe bereid zijn. Maar als ik naar voren treed en ga vertellen wat ik met dit of met dat bedoel, kom ik tussen de lezer en mijn werk staan, waardoor de lezer het niet meer zelf zal invullen."

Tonnus Oosterhoff vraagt nadrukkelijk iets van zijn lezers, meer dan andere dichters doen. Geduld bijvoorbeeld. Zo dwingen zijn ’beeldschermgedichten’ lezers en kijkers hun normale tempo los te laten en zich over te geven aan een taal die op onverwachte momenten opduikt en verdwijnt. Zijn bundels creëren verwarring, vooral bij lezers die antwoorden verwachten.

Oosterhoff geeft niet wat wordt verwacht. En hij weigert te behagen. "Al die schrijvers die zich bij dezelfde ruif verdringen. Als ik het me financieel kon veroorloven, zou ik een soort Thomas Pynchcon of J.D. Sallinger worden, geheel buiten de literaire traditie levend. Ik verheug me nu al op een toekomst als bijvoorbeeld Chuang Tze, waarvan men eigenlijk niet zekerweet of hij wel echt bestaan heeft en wat wel en wat niet van zijn hand is…"