‘Sprookjes’ van L.P. Boon dingt naar Beste Luisterboek
De revanche van de poëzie? Bijna

Wat een mooite: niet speciaal voor kinderen

Wateenmooite! Het heeft iets vreemds. Een boek schrijven over het hoogtij van het kinderboek en al in het eerste hoofdstuk dat hoogtij ten einde verklaren. Bregje Boonstra, jarenlang recensent van kinderboeken, doet het in Wat een mooite!, een verzameling portretten van jeugdboekenauteurs die de afgelopen twintig jaar ‘als vanzelfsprekend plaatsnamen op de bank die gereserveerd was voor de echte literatuur.’

 

Op bladzijde achttien van haar informatieve en lezenswaardige boek maakt ze haar punt: “Het wegen van het kinderboek met literaire maatstaven is niet altijd met open armen ontvangen”, schrijft ze. Om vervolgens de Kinderjury een veeg uit de pan te geven omdat die ‘naar eigen inzicht en gevoel jaar in jaar uit Paul van Loon, Carry Slee en Francine Oomen op de hoogste sport van de ladder plaatst’.

 

Daarna neemt ze Paul Steenhuis de maat, die ooit betoogde dat ‘kinderen voor het leven gefrustreerd raken doordat ze het verantwoorde boek door de strot geduwd krijgen, terwijl hun triviale lievelingen hun systematisch onthouden worden’. En wordt het vizier gericht op Harry Potter: “De Pottergekte heeft geleid tot kopieergedrag en een versnelde vercommercialisering van het kinderboek, die zich uit in top tienen, fanclubs, websites en hysterie.”

 

De centrale gedachte die Boonstra de lezer meegeeft is helder: het kwaliteitskinderboek heeft het moeilijk en het is zeer de vraag of het kwaliteitskinderboek de ruimte krijgt die het nodig heeft om zich te kunnen blijven ontwikkelen. Als de toekomst inderdaad zo somber is als hij nu lijkt, kijken we over een paar jaar met treurnis terug op de gouden jaren tachtig en negentig en moeten we het doen met middelmaat.

 

Het zijn niet de minsten die Boonstra ná deze binnenkomer in de schijnwerpers zet. Paul Biegel (1925 – 2006), Els Pelgrom (1934), Imme Dros (1936), Peter van Gestel (1937), Toon Tellegen (1941), Wim Hofman (1941), Guus Kuijer (1942) en Joke van Leeuwen (1952) – op twee na Querido-auteurs, die stuk voor stuk in (gouden) griffels grossieren, niemand die de kwaliteit van hun werk in twijfel trekt en voor het merendeel al behoorlijk op leeftijd.

 

De jongste, de in Antwerpen woonachtige Joke van Leeuwen, laat zich nog het meest kritisch uit over het huidige, literaire landschap. Het Nederlandse wel te verstaan. De Kinderboekenweek vindt ze lawaaiig, het Kinderboekenbal oppervlakkig. “Er bestaat (in Vlaanderen, W&L) nog iets authentieks tegenover een grotere vorm van gladheid en commercialiteit in Nederland. Ik heb de indruk dat er hier nu iets bloeit, terwijl het in Nederland slap is gaan hangen.”

 

Als voorbeelden van de bloei noemt Van Leeuwen Vlaamse schrijvers als Bart Moeyaert (1964) en Anne Provoost (1964). Die worden ook door Boonstra naar voren geschoven als beloften voor de toekomst, samen met Edward van de Vendel (1964). Maar voor het overige moet Nederland het – naar de opvatting Boonstra –  zien te rooien met arrivés als Ted van Lieshout (1955), Martha Heesen (1948),  Sjoerd Kuyper (1952) en Harm de Jonge (1940).

 

De acht geportretteerden vormen de hors categorie. Vraag is dan vervolgens wat hen zo bijzonder maakt dat ze een plek hebben gekregen in de zweefmolen van Wat een mooite!. Afgaand op de analyse van Boonstra en de interviews die ze de schrijvers heeft afgenomen, zit het niet alleen in hun onmiskenbaar vertel- en schrijftalent. En het is, naar de beroemde uitspraak van Annie M.G. Schmidt, ook geen kwestie van ‘altijd acht jaar oud blijven’.

 

De overeenkomst zit in de onbedwingbare drang een eigen weg te gaan. Illustratief in dat opzicht is het verhaal van Wim Hofman, die priester wilde worden om als missionaris de wereld in te trekken, maar uiteindelijk schrijver, dichter en illustrator werd. “Ik paste helemaal niet in de Nederlandse kerk, die ik burgerlijk, standsbewust en eigenlijk helemaal niet christelijk vond. Iedereen wilde mij als autoriteit zien, wat angstaanjagend was.”

 

Een beetje jeugdboekenschrijver verzet zich tegen de schijnbare vanzelfsprekendheid van mijnheren en mevrouwen en heeft lak aan de hokjesgeest. Paul Biegel werd sprookjesverteller toen het sprookje al lang en breed was weggezet in de bezemkast van de folklore, Joke van Leeuwen schreef én tekende, voor volwassen én kinderen, in Nederland én België, heeft zich nooit als schoenmaker bij haar leest willen houden.

 

Schrijven volgens eigen uitgangspunten, dat is wat telt. Of in de woorden van Toon Tellegen: “Met de scheidslijn tussen kinderboekenschrijvers en schrijvers voor volwassenen heb ik me nooit beziggehouden en ik heb er ook nooit last van gehad, ook al zijn er wel critici die vinden dat mijn dierenverhalen niet op de kinderboekenplank horen. Maar ik heb ze gewoon geschreven en nooit speciaal voor kinderen. Van wat kinderen leuk vinden, heb ik geen verstand.”

 

Zoals in alle kunsten gaat het niet om marktdenken en mode, maar draait het uiteindelijk allemaal om vrijheid, om geloof in de mogelijkheid van bijna alles. Nu maar hopen dat de nieuwe generatie zich die vrijheid kan veroorloven.

 

Boek: Wat een mooite!. Hoogtij in het kinderboek in acht portretten. Auteur: Bregje Boonstra. Uitgever: Querido. Prijs: €35 (240 blz.)