Hedendaagse impressionisten in Secretarie Meppel
Herrijzenis van de christelijke poëzie

Jan Germs: ‘Dan blijf ik maar liever in Drenthe’

JanGerms Jan Germs (foto Marcel Jurian de Jong)  is onvermoeibaar pleitbezorger van de Drentse streektaal. Hij geeft les, ontwikkelt projecten, geeft lezingen, trekt aan de touwtjes bij de provinciale streektaalorganisatie Huus van de Taol in Beilen en schrijft. Begin deze maand verscheen van zijn hand Iemen met edik vangen, een verzameling korte verhalen, in het Drents.

 

Odoorn

 

“Ik ben opgegroeid op een boerderij in Odoorn. Mijn pap komt uit de Veenkoloniën, mijn mam van het zand. Omdat taal van moederskant wordt bepaald, spreek ik dus zand-Drents. Mijn opa en opoe van moederskant woonden naast ons in de boerderij – die spraken ook zand-Drents. Als kind is het mij nooit opgevallen dat mijn vader een ander Drents sprak dan mijn moeder. Hij sprak zoals-ie sprak, dat was gewoon zo. Er was in het dorp maar één taal: Drents. Alleen tandarts De Graaf, dokter De Jong, de burgemeester en de familie van Emmy Mars die spraken Nederlands. Toen ik naar de lagere school ging, we hadden geen kleuterschool, kan ik niet anders dan Drents hebben gesproken. Meester Van Es heeft mij Nederlands geleerd.”

 

HBS

 

“Op de HBS in Emmen ben ik, zeker in de beginperiode, stokongelukkig geweest. Dat had met de taal te maken. Ik had echt het gevoel dat ik in een klas kwam, waar ik niet werd verstaan. Op de HBS werd mij duidelijk dat Drents niet overal gewaardeerd werd, dat je er dan niet bij hoorde. Toen ik een keer tot op de draad nat met de fiets op school kwam, mocht ik bij de ouders van Wiebe droge kleren halen. Wiebe woonde in de buurt, zijn vader werkte in de ploegendienst bij de AKU. Toen zijn ouders de deur open deden, bleken zij hetzelfde Drents te spreken als ik, zo plat als het maar kon. Maar Wiebe, die snertvent, deed altijd alsof hij mij niet verstond, net als al die andere leerlingen die thuis ook gewoon Drents bleken te spreken. Als er een reünie van de HBS is, ga ik er niet heen.”

 

Knieën

 

“Op mijn zestiende droomde ik ervan profvoetballer te worden. Ik speelde op het middenveld in het eerste elftal van VV Oring. Niet op het niveau van Cruijff, maar ik schopte er wel een paar in. Door mijn knieën is het niks geworden. Ik ben eerst aan mijn ene knie geopereerd, toen aan de ander en daarna te snel weer gaan spelen. De medische begeleiding deugde van geen kant en mijn knieën waren gewoon zwak. Genetisch bepaald waarschijnlijk; mijn vader had het ook. Vreselijk jammer – ook omdat ik die liefde voor sport met mijn vader deelde. Toen kreeg ik het aanbod jeugdtrainer te worden. Dat wilde ik wel. Werken met jongeren, dingen overdragen heeft mij altijd getrokken.”

 

De Dobbe

 

“Ik heb 27 jaar lesgegeven op basisschool De Dobbe in Gasselte. Met zielsveel plezier. Ik geloof dat ik echt een lesboer ben geweest. Heb nooit directeur willen worden ofzo. Wel in de OR en MR, of een dag in de week wat anders doen, maar altijd met kinderen willen werken. De behoefte om een andere school te zoeken, is niet groot geweest. Nu zitten ze te springen om leerkrachten, maar er is ook een tijd geweest dat alles vol zat, behalve Dronten en Almere. Nou, daar hoef ik niet zo nodig heen, dan blijf ik liever in Drenthe. Gasselte is een prachtig liberaal dorp. Je kunt gerust er een keer een glas te veel te drinken op het terras, of je haar oranje verven, niemand die daar moeilijk over doet.”

 

Schoolkrant

 

“Eigenlijk ben ik het Drents ingerold. Ik was actief bij de carnavalsvereniging in het dorp, hield toespraken in het Drents, schreef stukjes in het Drents in de schoolkrant. Iemand adviseerde dat ik ze moest opsturen naar het Drentse Boek. Ik werd gevraagd nog wat te schrijven. Toen ben ik een docentencursus gaan volgen. Van de spelling wist ik niks. Ik had geen idee wanneer je een o of a moest schrijven. Ik was een lezer, geen schrijver. Nu heb ik vijf boeken geschreven: twee fictie, drie non-fictie. Als ik schoolmeester was gebleven dan had ik nooit zoveel geschreven. Ik ken mezelf goed genoeg: ik ben geen Harry Mulisch, en ook geen Gerard Stout. Ik heb er geen grote pretenties bij. Ik schrijf vertellingen en ik geniet ervan een lezing te geven.”

 

Taaltaliban

 

“Mensen denken wel eens dat een streektaalfunctionaris er op uit is iedereen Drents te laten spreken. ‘Daar heb je taaltaliban ook weer’, zeggen ze dan. Onzin. Ons motto is ‘Drents praten waar je kunt, Nederlands praten als het beter is.’ Toen ik nog voor klas stond, sprak ik met ouders van kinderen Drents als het kon. Op een gegeven moment kregen we een asielzoekerscentrum bij Gasselte en tegen ouders van asielzoekerskinderen heeft het geen zin om Drents te praten. Het gaat om de communicatie. Je moet mensen niet uitsluiten.”

 

Aflopende zaak

 

“Natuurlijk weet ook ik dat de strijd om het Drents te behouden op den duur verloren wordt. Ooit gaat het het Drents op in een groter geheel en dan blijven alleen regionale accenten over. Het is nu eenmaal minder belangrijk dan het Nederlands, net zoals het Nederlands minder belangrijk is dan het Engels. Als je als streektaalfunctionaris alleen wilt behouden, heb je een grote kans dat je gefrustreerd raakt. En ook ik heb goede en slechte momenten. Maar het gaat er om dat je je cultuur doorgeeft en dat je mooie van die taal laat zien. Het behoud van het Drents is maar één kant van de zaak.”

 

Gezin

 

“In verplicht Drents geloof ik niet. Wel in extra aandacht. Ik geloof dat het goed is voor de taalontwikkeling van kinderen als naast het Nederlands ook ruimte is voor het Drents. In mijn eigen gezin is het niet helemaal goed gegaan. Mijn vrouw en ik werken. Toen de kinderen klein waren, hebben we gebruik gemaakt van een oppas die Nederlands sprak met onze kinderen, en ze ook voorlas in het Nederlands. Mijn oudste kan inmiddels Drents lezen, die leest ook mijn boeken. Maar de twee jongsten kost het teveel moeite. Die hebben dan al gauw zoiets van: ‘Nou pa, vertel maar gewoon wat er staat.’ Toch jammer.”