Previous month:
oktober 2008
Next month:
december 2008

Prijs voor docu dichter-hooligan Boris Ryzhy

Ryzhy Filmmaakster Aliona van der Horst heeft de Zilveren Wolf Award voor documentaires tot 60 minuten gewonnen met Boris Ryzhy, over de vroeggestorven Russische dichter (1974 – 2001) en de industriestad Ekaterinburg die veel invloed had op zijn leven en werk.

 

De prijs (10.000 euro) werd zaterdagavond op het International Documentary Film Festival (IDFA) uitgereikt. Juryvoorzitter Thomas White zei dat ‘hoewel geen van de juryleden vooraf bekend was met de dichter, van der Horst erin is geslaagd de kijker mee te nemen in zijn wereld en tegelijkertijd een blik wordt gegund op de Russische ziel’.

 

Ryzhy geniet in Nederland een status op basis van zijn optredens tijdens Poetry International in 2000. De documentaire wordt omschreven als ‘een film vol intense blikken, industriële sferen en tragi-komische ontmoetingen met buurtbewoners van de Staalschrootwijk, de criminele arbeiderswijk waar Ryzhy opgroeide en die hij de goudmijn voor zijn poëzie noemde. Een lelijke, harde wereld die door zijn gedichten wonderschoon wordt.’

 

Het werk van Ryzhy, Wolken boven E en Rotterdams dagboek, is sinds kort als gebundelde uitgave verkrijgbaar, inclusief een dvd met documentaire. In Rotterdams dagboek beschrijft Boris Ryzhy zijn verblijf in Rotterdam tijdens zijn deelname aan Poetry International in 2000. Wolken boven E bevat een selectie van zijn gedichten. De documentaire wordt dinsdag 2 december vanaf 21.20 uur uitgezonden via Cultura.


De keuken van Willem G. van Maanen

WillemVanMaanen1 De literatuurclubs in Drenthe, Groningen en Overijssel lezen dit seizoen de roman Heb lief en zie niet om van Willem G. van Maanen (foto: Hilbrand Dijkhuizen). Donderdag was de schrijver naar Westerbork afgereisd om ze een toelichting te geven op zijn werk. Zo’n driehonderd mensen bracht de komst van de schrijver op de been. Veelal vijftigplussers, veel dames en hier en daar ook een heer.

 

En allemaal waren ze hevig geïnteresseerd in het hoe en waarom van de punten en komma’s in Van Maanens weerbarstige roman Heb lief en zie niet om. Inmiddels is hij met het schrijven van romans gestopt, vertelt de schrijver. “Het is een vreselijk karwei. Ik doe nu alleen nog korte verhalen. Maar het is als met het verschil tussen een strijkkwartet en een orkest: het let allemaal nog veel nauwer. In een orkest kun je nog wel eens iets laten lopen. Als je dat in een strijkkwartet doet, valt het meteen op.”

 

Heb lief en zie niet om, zijn laatste roman dus, wordt dit seizoen gelezen door een ongekend groot publiek voor een schrijvers-schrijver als Van Maanen, een man met een sobere, zeer geconcentreerde stijl. Hij maakt het zijn lezer graag moeilijk, geeft hij toe. “Ik ben een gemankeerde onderwijzer. Mijn uitgangspunt is: goed luisteren, goed kijken. Misschien begrijp je er dan iets van.”

 

Maar als hij eerlijk is: eigenlijk denkt hij helemaal niet aan zijn lezers. “Ik hoop natuurlijk wel dat ze er zijn, maar ik ben een nogal egocentrisch figuur. Schrijven is een kwestie van zitvlees. Je niet laten afleiden, niet te veel in de lades van je bureau gaan rommelen, maar op die stoel blijven. Iedere dag een beetje: soms een regel, soms een hele bladzijde. Ik ben tamelijk vlijtig.”

 

Van Maanen is geboren in Kampen, de plaats waar een deel van zijn romans zich afspeelt. Hij heeft een opvallende voorkeur pikante onderwerpen, zoals incest en pedofilie, maar ook de kunsten. Het is allemaal vaktechnisch. “Je moet een onderwerp kiezen waarin je je kunt vastbijten en waar je je tegen kunt afzetten”, zegt hij. “In het gewone leven ben ik niet zo diepzinnig. Maar als ik schrijf, wil ik dat wel graag zijn.”

 

Heb lief en zie niet om speelt zich af in de Tweede Wereldoorlog. Van Maanen was 19 jaar toen de oorlog uitbrak. Het is een ijkpunt. “Je leerde de mensen kennen. Mijn mensbeeld is veranderd doordat mensen zich anders gingen gedragen dan ik van ze verwachtte. Alles kwam op losse schroeven te staan toen ik merkte dat de goeden ook de kwaden konden zijn.”

 

De vraag naar het autobiografische karakter van zijn werk wuift Van Maanen weg. “Het is niet interessant”, zegt hij. “Als je aan de eettafel zit, moet je niet willen weten wat zich in de keuken heeft afgespeeld.

 

Hebliefenzienietom In zijn roman voert van Maanen toneelacteur op die zich bij de Kultuurkamer aanmeldt om te kunnen blijven spelen. “Zo iemand is fout, zeggen we nu. Maar in de oorlog zaten de theaterzalen vol. Je had die zalen eigenlijk moeten mijden. Er waren ook thuisvoorstellingen. Niets is wat het lijkt. Je kunt dingen wel beweren, maar of het waar is wat je beweert, dat weet je vaak zelf niet.”

 

Achtentachtig jaar is Van Maanen nu. Kraakhelder van geest. Al laat het geheugen hem heel soms in de steek. (“Ereburger van Kampen? Daar weet ik niet van. O, staat het daar?”) Omwille van de broodnodige nachtrust, wil hij op tijd terug naar zijn woonplaats Leusden. Daarom is het beter geen boeken te signeren. “Maar als de mensen het echt willen… Nou vooruit dan maar.”


Herrijzenis van de christelijke poëzie

15106550 Het wemelt van de bloemlezingen met poëzie, maar de Brandaan van de christelijke poëzie is iets opmerkelijks: normaliter komen christelijke dichters niet uit hun eigen hoekje. En wat is dat eigenlijk, christelijke poëzie? Samensteller Rien van den Berg hanteerde voor zijn deze week gepresenteerde overzicht een ruime definitie. “Ik heb werk geselecteerd van dichters die positief in het geloof staan, in de zin dat het christelijke geloof in hun leven een bewuste rol speelt”, zegt hij.

 

Het leidde tot keuze voor werk van Rikkert Zuiderveld, Henk Knol, C.O. Jellema, Muus Jacobse, Hans Werkman en A. Marja. Maar ook Ida Gerhardt, Huub Oosterhuis en Gerrit Achterberg. “En een rel-katholiek als Gerard Reve”, voegt Van den Berg toe. “Het ging mij om gedichten met literaire kwaliteit, niet zozeer om pastorale poëzie bedoeld om het vrome volk iets te leren. Nel Benschop staat om die reden niet in deze bloemlezing.”

 

Reve heeft jarenlang geweigerd opgenomen te worden in bloemlezingen. “Dit is volgens mij pas de tweede keer dat hij (legaal) in een bloemlezing staat. Velen twijfelden aan de echtheid van zijn keuze voor de katholieke kerk. Ik ga echter uit van de persoonlijke keuzes van de dichters. Als zij bij het christendom willen horen, op welke manier dan ook, ga ik er verder geen meetlat langs leggen.”

 

De Brandaan bevat poëzie gepubliceerd na 1950. “In de jaren vijftig maakte christelijke poëzie nog gewoon deel uit van de hoofdstroming, in de jaren zestig nam dat af, maar na de jaren zeventig zakt het volledig weg”, vertelt Van den Berg. “Een keerpunt is 1994 als Herman de Coninck de religieuze gedichten van Jan Willem Schulte Nordholt ontdekt en constateert dat christelijke poëzie, hoe goed ook, uit bloemlezingen is weggezuiverd.”

 

Dat geldt niet alle christelijke poëzie. C.O. Jellema en Ida Gerhardt hebben bij kenners, gelovig of niet, altijd op veel waardering kunnen rekenen. Gerhardt is met negen gedichten in de Brandaan vertegenwoordigd. Van den Berg koos onder meer voor Bij een eindexamenfoto met de regels ‘Mocht één van jullie ooit tot dàt bestaan verzinken (…) dan zie ik liever, dat hij eerlijk zal verdrinken.’ “Een cynisch gedicht”, zegt de samensteller, “ook dat kan christelijke poëzie zijn.”

 

Van den Berg, zelf met het gedicht Bruin vertegenwoordigd, is in het dagelijkse leven journalist bij het Nederlands Dagblad. Voor het samenstellen van de Brandaan putte hij uit tien jaar ervaring als poëzierecensent en interviewer van dichters. “Ik heb van de zeventig in de bloemlezing opgenomen dichters vrijwel alles opnieuw doorgenomen. Bij de selectie ging het mij niet om het meest christelijke gedicht, maar om het beste gedicht.”

 

Geloofszaken staan nu weer breed in de belangstelling. Niet alleen bij de media, maar ook in toenemende mate bij kunstenaars. “Al zijn er nog altijd dichters die niets van het christelijke geloof moeten hebben, of er nog steeds nadrukkelijk afstand van nemen, er wordt niet meer zo op neergekeken”, constateert Van den Berg.

 

Met de Brandaan wil Van den Berg méér doen een subcultuur naar boven halen. “Ik wil laten zien dat die zuivering uit de bloemlezingen ten onrechte is, dat christelijke poëzie net zo goed literaire kwaliteit heeft.” Het moet in ieder geval niet verward worden met lofliederen op God, zijn zoon en de heilige geest, zegt hij. “Je zult verbaasd staan over het ongeloof en de fundamentele twijfel in sommige gedichten.”

 

Hoewel de officiële presentatie van de Brandaan dinsdag in Amsterdam plaatsvond, had Groningen vorige week vrijdag de primeur met de start van een landelijke tournee rond de bloemlezing. “Vooral het bezoek aan het Gomarus College was verbazingwekkend”, blikt Van den Berg terug. “Niet veel mensen lezen gedichten, maar ik ben met twintig vwo’ers diep in Abri van Henk Knol gedoken. Op hun vrije vrijdagmiddag, nota bene.”

 

boek

 

De ‘Brandaan van de christelijk poëzie’ is verschenen bij uitgeverij Brandaan. Samenstelling Rien van den Berg. Prijs: tot 1 januari €25 (367 blz.).

 


Jan Germs: ‘Dan blijf ik maar liever in Drenthe’

JanGerms Jan Germs (foto Marcel Jurian de Jong)  is onvermoeibaar pleitbezorger van de Drentse streektaal. Hij geeft les, ontwikkelt projecten, geeft lezingen, trekt aan de touwtjes bij de provinciale streektaalorganisatie Huus van de Taol in Beilen en schrijft. Begin deze maand verscheen van zijn hand Iemen met edik vangen, een verzameling korte verhalen, in het Drents.

 

Odoorn

 

“Ik ben opgegroeid op een boerderij in Odoorn. Mijn pap komt uit de Veenkoloniën, mijn mam van het zand. Omdat taal van moederskant wordt bepaald, spreek ik dus zand-Drents. Mijn opa en opoe van moederskant woonden naast ons in de boerderij – die spraken ook zand-Drents. Als kind is het mij nooit opgevallen dat mijn vader een ander Drents sprak dan mijn moeder. Hij sprak zoals-ie sprak, dat was gewoon zo. Er was in het dorp maar één taal: Drents. Alleen tandarts De Graaf, dokter De Jong, de burgemeester en de familie van Emmy Mars die spraken Nederlands. Toen ik naar de lagere school ging, we hadden geen kleuterschool, kan ik niet anders dan Drents hebben gesproken. Meester Van Es heeft mij Nederlands geleerd.”

 

HBS

 

“Op de HBS in Emmen ben ik, zeker in de beginperiode, stokongelukkig geweest. Dat had met de taal te maken. Ik had echt het gevoel dat ik in een klas kwam, waar ik niet werd verstaan. Op de HBS werd mij duidelijk dat Drents niet overal gewaardeerd werd, dat je er dan niet bij hoorde. Toen ik een keer tot op de draad nat met de fiets op school kwam, mocht ik bij de ouders van Wiebe droge kleren halen. Wiebe woonde in de buurt, zijn vader werkte in de ploegendienst bij de AKU. Toen zijn ouders de deur open deden, bleken zij hetzelfde Drents te spreken als ik, zo plat als het maar kon. Maar Wiebe, die snertvent, deed altijd alsof hij mij niet verstond, net als al die andere leerlingen die thuis ook gewoon Drents bleken te spreken. Als er een reünie van de HBS is, ga ik er niet heen.”

 

Knieën

 

“Op mijn zestiende droomde ik ervan profvoetballer te worden. Ik speelde op het middenveld in het eerste elftal van VV Oring. Niet op het niveau van Cruijff, maar ik schopte er wel een paar in. Door mijn knieën is het niks geworden. Ik ben eerst aan mijn ene knie geopereerd, toen aan de ander en daarna te snel weer gaan spelen. De medische begeleiding deugde van geen kant en mijn knieën waren gewoon zwak. Genetisch bepaald waarschijnlijk; mijn vader had het ook. Vreselijk jammer – ook omdat ik die liefde voor sport met mijn vader deelde. Toen kreeg ik het aanbod jeugdtrainer te worden. Dat wilde ik wel. Werken met jongeren, dingen overdragen heeft mij altijd getrokken.”

 

De Dobbe

 

“Ik heb 27 jaar lesgegeven op basisschool De Dobbe in Gasselte. Met zielsveel plezier. Ik geloof dat ik echt een lesboer ben geweest. Heb nooit directeur willen worden ofzo. Wel in de OR en MR, of een dag in de week wat anders doen, maar altijd met kinderen willen werken. De behoefte om een andere school te zoeken, is niet groot geweest. Nu zitten ze te springen om leerkrachten, maar er is ook een tijd geweest dat alles vol zat, behalve Dronten en Almere. Nou, daar hoef ik niet zo nodig heen, dan blijf ik liever in Drenthe. Gasselte is een prachtig liberaal dorp. Je kunt gerust er een keer een glas te veel te drinken op het terras, of je haar oranje verven, niemand die daar moeilijk over doet.”

 

Schoolkrant

 

“Eigenlijk ben ik het Drents ingerold. Ik was actief bij de carnavalsvereniging in het dorp, hield toespraken in het Drents, schreef stukjes in het Drents in de schoolkrant. Iemand adviseerde dat ik ze moest opsturen naar het Drentse Boek. Ik werd gevraagd nog wat te schrijven. Toen ben ik een docentencursus gaan volgen. Van de spelling wist ik niks. Ik had geen idee wanneer je een o of a moest schrijven. Ik was een lezer, geen schrijver. Nu heb ik vijf boeken geschreven: twee fictie, drie non-fictie. Als ik schoolmeester was gebleven dan had ik nooit zoveel geschreven. Ik ken mezelf goed genoeg: ik ben geen Harry Mulisch, en ook geen Gerard Stout. Ik heb er geen grote pretenties bij. Ik schrijf vertellingen en ik geniet ervan een lezing te geven.”

 

Taaltaliban

 

“Mensen denken wel eens dat een streektaalfunctionaris er op uit is iedereen Drents te laten spreken. ‘Daar heb je taaltaliban ook weer’, zeggen ze dan. Onzin. Ons motto is ‘Drents praten waar je kunt, Nederlands praten als het beter is.’ Toen ik nog voor klas stond, sprak ik met ouders van kinderen Drents als het kon. Op een gegeven moment kregen we een asielzoekerscentrum bij Gasselte en tegen ouders van asielzoekerskinderen heeft het geen zin om Drents te praten. Het gaat om de communicatie. Je moet mensen niet uitsluiten.”

 

Aflopende zaak

 

“Natuurlijk weet ook ik dat de strijd om het Drents te behouden op den duur verloren wordt. Ooit gaat het het Drents op in een groter geheel en dan blijven alleen regionale accenten over. Het is nu eenmaal minder belangrijk dan het Nederlands, net zoals het Nederlands minder belangrijk is dan het Engels. Als je als streektaalfunctionaris alleen wilt behouden, heb je een grote kans dat je gefrustreerd raakt. En ook ik heb goede en slechte momenten. Maar het gaat er om dat je je cultuur doorgeeft en dat je mooie van die taal laat zien. Het behoud van het Drents is maar één kant van de zaak.”

 

Gezin

 

“In verplicht Drents geloof ik niet. Wel in extra aandacht. Ik geloof dat het goed is voor de taalontwikkeling van kinderen als naast het Nederlands ook ruimte is voor het Drents. In mijn eigen gezin is het niet helemaal goed gegaan. Mijn vrouw en ik werken. Toen de kinderen klein waren, hebben we gebruik gemaakt van een oppas die Nederlands sprak met onze kinderen, en ze ook voorlas in het Nederlands. Mijn oudste kan inmiddels Drents lezen, die leest ook mijn boeken. Maar de twee jongsten kost het teveel moeite. Die hebben dan al gauw zoiets van: ‘Nou pa, vertel maar gewoon wat er staat.’ Toch jammer.”

 


Hedendaagse impressionisten in Secretarie Meppel

JoostDoornik Kunsthuis Secretarie in Meppel toont van 29 november tot 18 januari werk van de kunstschilders Joost Doornik, Titus Meeuws en Fokko Timersma. Het drietal wordt gepresenteerd als hedendaagse impressionisten.

 

Doornik (Hilversum, 1964) en Timersma (Winsum, 1962) worden tot de Noordelijke Realisten gerekend. De eerste werkt veelal op locatie, de tweede laveert tussen geabstraheerde fantasievoorstellingen en realistische portretten. Meeuws (1976) schildert vaak plein air, onder meer straatbeelden, landschappen en luchten, maar maakt ook portretten.


Wild, woest, ledig én boeiend

Turfstekers1 Vorige maand maakten de provincie Drenthe en de gemeente Emmen bekend dat zij 1 miljoen euro willen investeren in de Collectie Brands, een particuliere verzameling erfgoed in Nieuw-Dordrecht. Cultuurgedeputeerde Rein Munniksma gaf bij die gelegenheid aan dat Drenthe méér is dan heide en hunebedden en sprak hoop uit dat met de investering ‘de trots die in het veen wat is weggezonken weer naar boven kan worden gehaald’.

 

Trots is inderdaad niet iets waar men zich in de Drentse Veenkoloniën op laat voorstaan. Waar op het zand soms nog hardop ‘meneer zal wel geliek hebben’ wordt gedacht, doen ze er in het veen meestal het zwijgen toe. Met als gevolg dat van Zuidoost-Drenthe nog altijd het beeld bestaat van een ‘wild, woest en ledig land’ waar langs de lintbebouwing alleen modderig voetbal en piratenmuziek voet aan de grond hebben gekregen.

 

Alleen al vanwege die ingrediënten is het vreemd dat het Drentse veen zo zelden in de literatuur als decor is gebruikt. De laatste poging is van Peter Middendorp die zijn debuutroman Noordeloos (2002) met enige omzichtigheid in Emmen en Erica situeerde. Meest spraakmakend is Gezegend is het land (1949) van Klaas van der Geest waarin de veenarbeiders van Schoonoord zo getrouw werden neergezet dat de auteur destijds moest vluchten.

 

En nu is er de historische roman Door Drentse Venen van Cor Hoppenbrouwers uit Haren, voormalig specialist dialecten aan de universiteit Groningen. Zijn eerste deel van wat een trilogie moet worden, kan met recht een Drentse roman worden genoemd. Als we Publieke Werken van Thomas Rosenboom buiten beschouwing laten, werd het leven in het Drentse veen niet eerder zo gedetailleerd in de literatuur beschreven.

 

Hoofdpersoon in Door Drentse Venen is Jochem Trip, een jongen van veertien die in 1890 met zijn familie vanuit Valthermond via Roswinkel door de modder naar Emmer-Compascuum trekt om turf te graven. Vader Trip komt oorspronkelijk van het zand, van een boerderij in Exloo, en wil vooruit in de wereld, of ieder geval weg van de armoede. Het veen en de turf hebben de toekomst, is de gedachte.

 

Hoppenbrouwers zet het pionieren in het veen nadrukkelijk neer als een onvermijdelijke manier van leven. Hoewel Jochem er wel degelijk de interesse en hersenen voor heeft, zit doorleren er niet in. Er moet brood op de plank en met een beetje geluk kan er een winkel worden begonnen of net iets meer geld worden verdiend in Barger-Oosterveen, waar rond 1905 een turfstrooiselfabriek is gebouwd. Op die plek, niet ver van Klazienaveen, stopt de vertelling.

 

Jochem hebben we dan leren kennen als iemand die graag boeken leest en zich afvraagt af waarom zijn jongere broer Simon zo veel makkelijker in het leven staat. Hij valt voor de vrouw van de vervener in Ter Apel en leert nadenken over politiek en geloof. Als de vervenersvrouw is overleden trouwt hij met Annechien die hem een dochter schenkt. Een leven als uit een ouderwetse streekroman. Maar Door Drentse Venen is meer dan dat.

 

Zo is daar de weloverwogen keuze van Hoppenbrouwers om dialogen in het veenkoloniaals weer te geven, het Drents dat het meest naar het Gronings neigt: ‘Denks toe dat de baggel in ’t paand al dreug genog is? (…) Aw te laank wacht, giet de baggel scheuren.’ Voor wie de streektaal niet machtig is, is er een verklarende woordenlijst. Maar moeilijk is het niet, wel functioneel. Taal verdeelt en verbindt.

 

Minstens zo boeiend is Hoppenbrouwers’ belangstelling voor culturele antropologie. Hij is zeer gespitst op verschillen tussen veen-Drenten en zand-Drenten en tussen Drenten en Groningers. Zo oppert hij onder meer dat door de onderlinge verbondenheid en nadruk op naoberschap in Drenthe minder persoonlijke ontwikkeling en vooruitgang mogelijk was dan in Groningen.

 

De Groningers komen er in Door Drentse Venen overigens niet best af. Hoppenbrouwers zet ze neer als voortvarend, maar ook doortrapt. Hij illustreert dat door de kwestie rond de provinciegrenzen op te rakelen en vervolgens te beschrijven hoe vanuit de Stad keer op keer is geprobeerd Drentse gronden te verwerven. Maar ook de achterdochtige en onderdanige Drenten worden niet gespaard: “Tegen hoge heren moet je altijd ja zeggen of zwijgen.”

 

Als er al iets af te dingen valt op deze roman dan is het de neiging van de schrijver om non-fictie te bedrijven. Zeer regelmatig moet de romancier het afleggen tegen de geschiedenisdocent, bijvoorbeeld als de laatste een exposé geeft over de omvang en de kwaliteit van turven en de diverse afgraaftechnieken. Waarmee niet is gezegd dat het overbodig is;  Amsterdammers dachten dat het turf aan bomen groeide.

 

Maar soms schiet Hoppenbrouwers door. Zo is een uitstapje naar Amersfoort misschien functioneel als illustratie dat veenarbeiders anno 1900 ook wel eens buiten de provincie keken. Maar het voert te ver om vervolgens in een Drentse roman een Amersfoortse optocht ter ere van Wilhelmina op te voeren en het ontstaan van de piramide van Austerlitz tot in detail te beschrijven.

 

Hoppenbrouwers Toch zijn het juist de details die deze roman tot een absolute aanrader maken voor lezers in Drenthe en ook Groningen. Is het niet omdat nu eindelijk het begrip bekkensnijders in de juiste context een plek in de Nederlandse literatuur heeft gekregen, dan is het wel omdat het belang van de Dordsebrug in Klazienaveen in Door Drentse Veen op waarde wordt geschat: als ontmoetingsplek voor geliefden en begin van nieuw leven.

 

In het nog te verschijnen tweede deel beschrijft Hoppenbrouwers de teloorgang van de turfindustrie en de daaropvolgende uittocht van vele veenarbeiders naar industriegebieden in Twente en Noord-Brabant. Willem Wilmink legde het vast in Drentse immigranten: ‘Nu woonden ze voortaan in huizen,/ niet meer in een droevige schuur,/ zagen kranen, voor ’t eerst van hun leven:/ ‘Het water komt zó uut de muur!’

 

Dat wordt vast ook mooi.

 

Boek: Door Drentse Venen. Auteur: Cor Hoppenbrouwers. Uitgever: Noordboek. Prijs: €16,95 (240 blz.)


Sandra Kruisbrink bij Galerie Hein Elferink

SandraKruisbrinkFoto Galerie Hein Elferink in Staphorst toont tot en met 20 december tekeningen en foto’s van Sandra Kruisbrink. Kruisbrink (Laren, 1961) tekent imaginaire landschappen waarin fantasie en droom worden verbeeld. In de tekeningen staat de natuur voorop en worden ingrepen in diezelfde natuur gebruikt om een bevreemdend contrast te bereiken. In de foto's is het landschap naar de achtergrond gedrongen en overheerst het ingrijpen van de mens.


Willem G. van Maanen naar Westerbork

WillemVanMaanen Op uitnodiging van de Literatuurclubs Drenthe brengt Willem G. van Maanen (foto Mark Kohn) 27 november een bezoek aan Westerbork. Aanleiding is de bespreking en lezing van zijn geprezen roman Heb lief en zie niet om door de literatuurclubs in Drenthe, Groningen en Overijssel. De 88-jarige schrijver zal worden geïnterviewd door letterkundige Klaarke Tanja. De bijeenkomst begint om 19.30 uur in De Voorhof in Westerbork. Entree €6.


Robert Smithsons Broken Circle, november 2008

BrokenCircle  

Zo nu en dan stapt Woest & Ledig op de fiets om te kijken hoe de Broken Circle van Robert Smithson er bij ligt, het beroemdste kunstwerk in de gemeente Emmen. Op dit moment is dat niet al te best. Naarmate de omringende zandafgraving groter en groter wordt, lijkt het landartproject uit 1971 bij Emmerschans kleiner en kleiner te worden. Eén troost: de beheerders hebben een poging gedaan om de bijbehorende spiral hill (links) in ere te herstellen.


Herdenking dood Etty Hillesum in Kamp Westerbork

Op 30 november 2008 is het 65 jaar geleden dat Etty Hillesum (1914 – 1943) in het vernietigingskamp Auschwitz werd vermoord. In het Herinneringscentrum Kamp Westerbork wordt die dag stilgestaan bij haar leven en werk middels een tentoonstelling en een monoloog door actrice Julika Marijn.

 

Voorafgaand aan de tentoonstelling verzorgt Ria van den Brandt een inleiding over Hillesum, die vooral bekend werd door de publicatie van haar opmerkelijke dagboeken in de jaren tachtig. In de monoloog In duizend zoete armen van Julika Marijn worden de dagboeken tot leven gewekt.

 

Hillesum beschrijft in haar dagboeken haar persoonlijke ontwikkeling, haar literaire ambities en haar belangstelling voor spiritualiteit en religiositeit. Later gaan de oorlog en de jodenvervolging een steeds grotere rol spelen, onder meer nadat ze in juli 1942 als vrijwilliger naar Westerbork vertrekt.

 

De lezing begint om 14.15 uur en de voorstelling om 15.30 uur in het Herinneringscentrum Kamp Westerbork. Entree € 5,- inclusief een bezoek aan het museum.