Met Jaap Robben zwijgen in de zondagzon
26-9-08
Zo is het maar net. Goede kinderpoëzie is goede poëzie, dat is wat telt. Ondertussen is goede kinderpoëzie misschien nog wel moeilijker te schrijven dan goede poëzie voor volwassenen. Bij die laatste categorie is het bijvoorbeeld niet erg als er een hoge drempel wordt opgeworpen. Bij kinderpoëzie is de aanwezigheid van een drempel problematisch: hij mag niet te hoog zijn en vanwege de volwassen meelezers ook niet te laag.
Jaap Robben (1984), onlangs benoemd tot stadsdichter van Nijmegen, lijkt in zijn derde bundel, Zullen we een bos beginnen?, de juiste hoogte te hebben gevonden. Zoals in Stukje taart:
’s Maandags koopt opa
altijd twee stukjes
van oma’s lievelingstaart.
Waarvan hij er een
in zijn koelkast bewaart
op een bord
onder een keukendoek
wacht dat gebakje
naast een half melkpakje
op onverwacht bezoek.
Een volwassen lezer zou natuurlijk moeilijk kunnen gaan doen over dat ‘halve melkpakje’, vooral vanwege de grote kans op geknoei. Maar daarmee wordt voorbij gegaan aan de meerduidigheid in het gedicht. Als kind denk je eerst ‘dat stukje is vast voor mij, als ik na school bij opa langs ga’. Maar als volwassene neig je naar de gedachte dat ‘die arme eenzame man, zich niet bij de dood wil neerleggen’.
Knap als een dichter op twee hazen jaagt en ze allebei nog weet te vangen ook. Robben slaagt daar in deze bundel een paar keer goed in. In Özlem lukt het hem om liefst drie thema’s aan de orde te stellen: pubertijd, het verlies van vriendschap en een cultuurkloof. Alles in een wonderlijk heldere taal: ‘Sinds de grote vakantie/ vindt Özlem jongens ineens stom/ en doet ze elke dag een hoofddoek om.’
Absoluut hoogtepunt is het titelgedicht Zullen we een bos beginnen?
Graaf een kuil
en plant je boom
voorzichtig
naast de mijne.
Kunnen ze elkaar
uit de wind houden
als het stormt
of in de zondagzon
samen zwijgen.
En als ze ’s avonds
door de wimpers
van hun twijgen
naar elkaar kijken
beginnen ze al
op een bos te lijken.
(Bij deze jeugdklassieker in de dop leverde de Vlaamse illustrator Benjamin Leroy een potloodtekening van een jongen die met een hoopvol gezicht een rol papier vol bomen uitrolt. Tussen de bomen ontwaren we een priegelmannetje met een kapiteinspet en een pijp, en een zwarte matroos.
Terug- en vooruitbladerend blijken het zeemannetje en de matroos in vrijwel iedere illustratie aanwezig. Op de eerste bladzijde van de bundel zitten ze in een bootje met een fles een brief. Op de laatste is de brief bezorgd en vertrekken kapitien en matroos per vliegtuig. Opdracht volbracht. Het werk van Leroy is te leuk om geheim te houden.)
24 gedichten telt Zullen we een bos beginnen? Sommige zijn anekdotisch, de meeste licht en vriendelijk van toon en hebben verwondering en (prille) levensvragen als bron. Zoals in Allerliefste van later: ‘Hoe herkennen we elkaar/ als we niet weten waar/ en hoe laat, de een/ op de ander te wachten staat?’ Sommige zijn ronduit melig, zoals Knievelletje vermist: ‘Hopelijk heeft de wind/ het laten liggen en zag/ een muisje het niet aan/ voor een dun plakje worst.’
Niet alles is geslaagd. Soms lijkt de dichter krampachtig op zoek naar inspiratie en komt hij alwéér aanzetten met een foto, een schilderij of een vraag naar de bekende weg: ‘Waar zijn de haren/ van opa’s uitbloeide kruin?/ Bouwen mussen er hun nestjes van/ in onze achtertuin?’ Maar wat na de laatste bladzijde blijft hangen, is toch iets moois. Aan Jaap Robben kunnen zowel kinderen als volwassenen nog heel veel plezier beleven.
Boek: Zullen we een bos beginnen? Auteur: Jaap Robben. Illustraties: Benjamin Leroy. Uitgever: De Geus. Prijs: €14,90 (64 blz.)