Een raar gezicht: twintig Drentse juffen kruipen met stiften in de hand over de vloer in basisschool G.A. de Ridder in Beilen. Nicolette Leenstra, consulent bij stichting Kunst & Cultuur Drenthe, heeft ze met eenvoudige instructies op de knieën gekregen: “Als ieder van jullie een dichtregel op die stroken papier schrijft en vervolgens reageert op de regel van een ander kunnen we kijken of het poëzie oplevert.”
Met de uitreiking van de Gouden Griffel, dinsdag in Amsterdam, begint de 54ste Kinderboekenweek. Het motto, dit keer ‘Zinnenverzinzin’, is aangeleverd door de stadsdichter van Antwerpen, Joke van Leeuwen. Ter voorbereiding laten zo’n 130 leerkrachten zich in Beilen door Kunst & Cultuur Drenthe voorlichten over wat basisscholen met het thema – poëzie – zouden kunnen doen. En dat beperkt zich niet tot louter literatuur; er zijn ook workshops beeldend kunst, drama, muziek en dans.
Over het literatuuronderwijs in Nederland wordt veel geklaagd, met name door schrijvers en dichters. Op middelbare scholen zou proza er bekaaid afkomen en voor poëzie, de oervorm van de literatuur, nauwelijks aandacht bestaan. “Poëzie is geen onderdeel meer van de lesstof”, weet Sieger M.G. (1979), die twee keer per de week als schrijver en dichter lessen en workshops geeft op scholen. “Als er aandacht is, is het tijdens projecten, maar ook die staan door geldgebrek onder druk.”
Op basisscholen lijkt de aandacht voor literatuur echter te groeien. De Kinderboekenweek levert het bewijs. “Het is tegenwoordig met Sinterklaas en Kerstmis de meest drukke periode van het schooljaar”, constateert directeur Margreet Ruardi van Schrijvers School Samenleving (SSS), een organisatie die auteurs in contact brengt met scholen. “Nu poëzie het thema is, is dat niet anders. We komen dichters tekort, vooral dichters die speciaal voor kinderen schrijven.”
Literatuur in het basisonderwijs komt neer op luisteren naar verhalen en voorgelezen worden, zelf lezen en zelf schrijven. Dat alles spelenderwijs en veelal projectmatig op basis van lespakketten, soms met hulp van een echte schrijver of dichter. Wat de poëzie betreft, beginnen de jongste kinderen met liedjes als vervolg op de baker- en telrijmpjes uit het dagverblijf. Oudere schoolkinderen eindigen met het schrijven van een rap of een zogeheten elfje, een gedicht van elf woorden verspreid over vijf regels.
Ted van Lieshout (1955) is een van de meest gevraagde dichters tijdens de Kinderboekenweek; zijn agenda is volgeboekt. Normaal doet hij zo’n dertig ‘schooloptredens’ per jaar. “Het zijn geen lessen”, verduidelijkt de winnaar van een Gouden Griffel met Begin een torentje van niks in 1995. “Mijn bedoeling is meestal kinderen warm te maken voor gedichten, niet zozeer om ze er iets over te leren. Poëzie is spelen met taal, dat probeer ik over te brengen. Het is een andere manier van omgang met taal, anders dan een verhaal of gewone informatie.”
Jaap Robben (1984), schrijver van de onlangs verschenen bundel Zullen we een bos beginnen?, gebruikt fotoboeken en muziek om schoolkinderen te inspireren bij het maken van gedichten. “Daarmee kom je op gedachten en herinneringen waar je niet meteen over zou schrijven”, verklaart hij. “Ik probeer kinderen te laten zien dat je woorden kunt gebruiken voor wat ze betekenen, maar dat je er meer mee kunt zeggen en doen. En dat het schrijven van een gedicht helemaal niet moeilijk is.”
Het belang is voor Robben evident. “Ik las laatst over een telefoon waarop je films en televisieseries kunt kijken, zodat je je geen seconde van de dag meer hoeft te vervelen. Voor mij komt poëzie, net als filosofie, voort uit verveling en jezelf moeten vermaken. Kinderen moeten juist een eigen wereld kunnen creëren. Als alles is ingevuld, ga je je als kind minder vragen stellen en dus ook minder antwoorden verzinnen.”
Is het enthousiasme op basisscholen groot, op de middelbare scholen zijn de reacties wisselend. “Sommige klassen zijn heel gretig, andere heel afwachtend”, weet Robben. “Meestal zijn ze verbaasd dat poëzie ook humor kan bevatten en dat het begrijpelijk kan zijn. Er heerst nog altijd het beeld van muffige en onbegrijpelijke teksten. Als ze een gedicht af hebben, vragen leerlingen soms hoe ze het onbegrijpelijk moeten maken.”
Als oorzaak van de aarzelende houding op middelbare scholen wordt naar de docenten gewezen. “Ik weet dat de werkdruk van docenten erg hoog is. Daar zou iets aan gedaan moeten worden”, zegt dichter Tsead Bruinja (1974). “Maar eerst moet de interesse gekweekt worden en dat begint bij een goede opleiding. Er zijn genoeg docenten die het goed doen, maar er zijn ook die het allemaal maar moeilijk en onbegrijpelijk vinden, wat onzin is. Er is zoveel goede begrijpelijke poëzie voorhanden.”
Remco Ekkers (1941), winnaar van een Zilveren Griffel met zijn dichtbundel Haringen in sneeuw in 1985: “Op lerarenopleidingen zou meer poëzie gelezen moeten worden en meer dichters moeten worden uitgenodigd. Wat de scholen betreft: geen voorgebakken methodes, maar ruimte voor enthousiaste lezers die laten zien dat poëzie voor iedereen is. Laat leerlingen klassikale bloemlezingen maken waarbij gestemd wordt welke gedichten worden opgenomen.”
Theorie werkt bij scholieren meestal averechts. “Mijn middelbare schooltijd was van 1968 tot 1975. Wij kregen literatuurgeschiedenis en moesten gedichten ontleden”, zegt Ted van Lieshout veelbetekenend.” Een geïnteresseerde docent is cruciaal. Ekkers herinnert zich hoe zijn schooldirecteur werk voorlas van Henriette Roland Holst. “Hij las over ‘het ontwaken mijner ziel’ en ‘over de grenzen van mijn wezen’. Ouderwetse en plechtige taal. De meeste leerlingen haalden hun schouders op, maar ik stond daar en dacht: ‘ga door, ga door!’.”
Ekkers bezoekt vijftien á twintig keer per jaar basis- en middelbare scholen. Hij probeert kinderen duidelijk te maken wat poëzie kan zijn én hoe je zelf een gedicht kunt schrijven. Sommige pakken de handschoen op en doen daarna mee aan de poëziewedstrijden van Stichting Kinder en Poëzie en Doe Maar Dicht Maar, sinds kort samen als het Poëziepaleis. Vele duizenden gedichten levert het jaarlijks op. Sieger M.G deed vaak mee: “Doe Maar Dicht Maar heeft er voor gezorgd dat ik als leerling meer lol kreeg – en erkenning.”
Over het belang van aandacht voor poëzie op school hoeft Ekkers niet lang na te denken. “Het leert kinderen subtiel lezen, nadenken, kijken. Het leert ze van de wereld houden.” Sieger M.G: “Het helpt bij het uiten van gedachten.” Bruinja voegt toe: “Het schrijven van gedichten vergroot de mogelijkheden tot zelfreflectie en ontwikkeling. Zo nu en dan komt er echt iets bij de kinderen naar boven. Ze schrijven soms over ongelukkige liefdes of over problemen in hun gezin. Het komt regelmatig voor dat een leerling in tranen uitbarst.”
Op de vloer van basisschool G.A. de Ridder in Beilen blijft dat laatste achterwege. Consulent Nicolette Leenstra wil haar leerlingen op de eerste plaats op haalbare ideeën brengen. “Het hoeft niet te rijmen. Kijk daar voor uit,” waarschuwt ze de Drentse leerkrachten. “Iedere schooldag beginnen met het voordragen van een of twee gedichten zou prachtig zijn. Maar als jullie straks in de klas besluiten zigzagboeken met poëzieposters te maken, is dat ook heel mooi.”