Twaalf jaar geleden besloot de Taalunie dat het weer tijd werd om te bepalen waar het allemaal op staat. Een jaar later gingen de ministers van onderwijs in Nederland en Vlaanderen akkoord met een voorstel om voor een breed publiek in zeven delen de geschiedenis van de Nederlandse literatuur te beschrijven. In 2006 rolden de eerste twee kloeke banden uit de drukkerij.
De jongste aflevering uit de reeks heet Een nieuw vaderland voor de muzen en behandelt de literatuur tussen 1560 en 1700, de jaren die in Holland de Gouden Eeuw worden genoemd. De auteurs, Karel Porteman en Mieke B. Smits-Veldt, beginnen hun uiteenzetting als ons taalgebied door de Tachtigjarige oorlog in een katholiek en een protestants deel wordt geknipt en eindigen als de economische bloei plaats heeft gemaakt voor bezinning en contemplatie.
Vergeleken met Stemmen op schrift (deel 1) en Het gevleugelde woord (deel 3) is in deze geschiedenis de rij bekende schrijvers beduidend langer. Dat is niet zozeer omdat hun werk nog zo volop bij lezers leeft, maar veeleer omdat in de negentiende eeuw, uit een verlangen naar de gouden tijden, nogal wat straten, pleinen en scholen naar hen zijn vernoemd: Bredero, Joost van den Vondel, Revius, P.C. Hooft, Jacob Cats, Constantijn Huygens.
Net als bij de boeken van Frits van Oostrom en Herman Pleij voert het te ver om Een nieuw vaderland voor de muzen een prettig leesboek te noemen. Dat heeft alles te maken de opzet van de reeks. Anders dan in het verleden is deze literatuurgeschiedenis geen opsomming van feiten, titels en biografieën, maar is gekozen voor het beschrijven van een tijdsbeeld. De schrijvers en hun werk zijn steeds onderdeel van een sociale en culturele context.
Liet Van Oostrom in Stemmen op schrift zien hoe de literatuur kon ontstaan en vertelde Pleij in Het gevleugelde woord over de verspreiding onder het volk, bij Porteman en Smits-Veldt is sprake van vernieuwing en krijgen de teksten uiteenlopende, maatschappelijke functies. Er wordt literatuur gemaakt ter lering en vermaak, voor politieke én religieuze doeleinden. De rederijkers vormen de eerste literaire netwerken en geven de aanzet voor de theatercultuur.
Die netwerken zijn eind zestiende, begin zeventiende eeuw vooral actief in Vlaanderen, Brabant en Holland. Afgezien van kleine circuits in Friesland, Zwolle en Deventer spelen het Noorden en Oosten geen rol, in tegenstelling tot Zeeland dat wel over een bloeiend literair klimaat beschikte. Met dank aan Jacob Cats, Vader der Poëten en schrijver van het stichtelijke Houwelick (1625), een boek dat met 50.000 verkochte exemplaren ‘de tweede huisbijbel’ kon worden genoemd.
Ook in de zeventiende eeuw loonde het om door grote schrijvers erkend te worden. Constantijn Huygens schreef als beginner fanmail naar Cats en werd zelf ‘gebruikt’ door Fonteyne Sibylle van Grietuysen uit Groningen die een correspondentie met hem aanknoopte. Vervolgens werd deze ‘Ommelandse Muza’ weer door andere Hollandse dichters benaderd. Het was een tijd van aaien en paaien: zonder een lofdicht kwam niemand hogerop.
Hoewel poëzie en toneel de boventoon voeren, laat de beschreven periode een grote verscheidenheid aan literaire genres zien. Zo doet de (liefdes)roman zijn intrede. De eerste zijn vertalingen van The countess of Pembrokes Arcadia van Philips Sidney en L’Astrée van Honoré d’Urfé. De eerste Nederlandse roman, Batavische Arcadia – ‘een prozaverslag van een amoureus speelreysje van Den Haag naar Katwijk en terug’ – komt op naam van Johan van Heemskerck.
Porteman en Smits-Veldt staan ook stil bij de minder bekend geworden grootheden uit de Gouden eeuw. Met Anna Maria van Schurman voorop, de eerste vrouwelijke student, krijgen bijvoorbeeld ook de schrijfsters de aandacht die zij verdienen. En dan zijn er nog satirici en lolbroeken als plezierdichter Willem Godschalck van Focquenbrock en Haagse verzamelaar van moppen Aernout van Overbeke.
Minstens zo bijzonder is de ruime aandacht voor het fenomeen emblata, de veelal stichtelijke praatjes bij plaatjes, die dankzij de boekdrukkunst op grote schaal in de zeventiende eeuw zijn vervaardigd. De eerder genoemde Cats maakte het embleemboek populair, maar de grote meester was Jan Luyken, dichter, schilder, etser en maker van boeken met prachttitels als Voncken der Liefde Jesu, Spiegel van het Menselyk Bedryf en De Bijekorf des Gemoeds.
De hoeveelheid informatie in Een nieuw vaderland voor de muzen is overstelpend. In navolging van Van Oostrom en Pleij hebben de auteurs er alles aan gedaan om duidelijk te maken dat ook deze periode uit de geschiedenis van de Nederlandse literatuur als ongekend rijk en cruciaal moet worden gezien. Dat belooft wat voor de nog te verschijnen delen. Voorlopig is dit het dikste deel uit de reeks tot nu toe. Een boek als de rijstebrijberg, met toegang tot het legendarische Luilekkerland.
Boek: Een nieuw vaderland voor de muzen. Auteurs: Karel Porteman en Mieke B. Smits-Veldt. Uitgever: Bert Bakker. Prijs: 45 euro (1054 blz.)
Deltareeks en computerlezen
Niet alle meesterwerken uit de geschiedenis van de Nederlandse literatuur zijn makkelijk verkrijgbaar. Dat geldt met name voor titels verschenen voor 1890, het begin van de moderne literatuur. Interessant in dit verband is de zogeheten Deltareeks, een serie met nieuwe edities van klassieke en oudere werken. Zie ook www.productiefonds.nl/delta/.
Voor de computerlezer heeft de Digitale Bibliotheek der Nederlandse Letteren in Leiden duizend sleutelteksten uit de Nederlandse en Vlaamse cultuurgeschiedenis geselecteerd die op termijn online raadpleegbaar zijn. 600 teksten zijn reeds online geplaatst, de rest volgt in de loop van het jaar. Zie ook www.dbnl.org/.