Een dikke pil is het geworden, Gerrit Komrijs bloemlezing uit de Nederlandse kinderpoëzie. Niet eerder bevatte één band zoveel gedichten van vroeger en nu, ‘geschreven voor kinderen, of met kinderen in gedachten’. De manier waarop dat is gebeurd - in alle haast, zonder toestemming, tegen een geringe vergoeding voor de dichters - deed veel stof opwaaien. Maar aan de waarde en het belang wordt niet getwijfeld.
Dat laatste heeft alles te maken met de status van Gerrit Komrij als bloemlezer. Hij mag dan zelf balorig benadrukken weinig van kinderpoëzie af te weten, niemand lijkt hem dat kwalijk te nemen. Het is zelfs een voordeel, stelt Leendert Witvliet (1936) uit Eelde, die met acht gedichten (‘net zoveel als Wilmink’) in de bundel is vertegenwoordigd. “Komrij trekt zich nergens wat van aan en komt juist daardoor tot verrassende keuzes”, zegt hij.
Witvliet maakt een vergelijking met Van Alphen tot Zonderland van Anne de Vries uit 2000, de vorige grote bloemlezing met kinderpoëzie. “De Vries nam gedichten op die om historische redenen niet mochten ontbreken, of omdat anderen dat goede gedichten vonden. Komrij heeft een frisse, individuele aanpak. Hij komt met gedichten waar nog nooit iemand van heeft gehoord. En wat je ook van hem mag vinden, hij ís een autoriteit.”
Remco Ekkers (1941) uit Zuidhorn was allerminst verbaasd toen hij zeven gedichten van zijn hand aantrof. “Ik ben de eerste dichter die een Griffel heeft gekregen voor kinderpoëzie, het is in die zin vanzelfsprekend.” Ekkers liet samen met Witvliet in de jaren tachtig zien dat kinderpoëzie en volwassen middelen goed samengaan, dat er meer is dan rijm en metrum. Zo baanden zij de weg voor, bijvoorbeeld, Edward van de Vendel.
Ekkers, en ook Witvliet, wrikken aan het schot tussen kinderpoëzie en poëzie voor volwassenen. “Natuurlijk, er zijn verschillen,” stelt Ekkers. “Het perspectief is anders, de taal is toegankelijker en de beschreven ervaringen moeten door een kind herkend kunnen worden. Het moet behapbaar zijn.” Witvliet: “Kinderen zijn complete mensen, al is hun referentiekader kleiner. Je kunt niet komen aanzetten met citaten en allusies.”
In De Nederlandse Kinderpoëzie in 1000 en enige gedichten neemt Komrij het niet zo nauw met de categorieën. Hij heeft ruimte voor Lucebert, maar ook voor bakerrijmpjes. Hij selecteerde een professional als Ted van Lieshout en zelfs werk van (school)kinderen. Volgens Ekkers is daar niets op tegen. “Ik kom veel op scholen en ben betrokken bij Doe Maar Dicht Maar, daar zie ik kinderen heel goede gedichten maken”, zegt hij.
Harm de Jonge (1939) is overrompeld door zijn plek in de bloemlezing. De schrijver uit Boerakker werd er tijdens een signeersessie rond zijn roman Josja Pruis in Amsterdam op gewezen dat hij met twee gedichten is opgenomen. Beide zijn afkomstig uit het boek De Peperdans van Panzibas waarin het personage H. Duif op een aantal ‘zachte verzen’ zit te broeden.
“Geen idee hoe Komrij ze op het spoor is gekomen, maar ik vind het wel hartstikke leuk,” vertelt De Jonge, die terstond een exemplaar heeft aangeschaft. “Het ene gedicht - De peperpit glipt in de sluis - is uit z’n context gehaald”, vervolgt hij. “H. Duif schrijft het in een lallerige bui aan het einde van een feest. Ik vraag me af of het zo wel begrepen kan worden. Het is een soort klankgedicht in de geest van Vera Janacoupolus van Jan Engelman.”
Met de keuze voor de zachte verzen van H. Duif wordt andermaal de eigenzinnigheid van de samensteller bewezen. “Want ik ben natuurlijk geen dichter”, zegt de De Jonge. “Ik heb wel eens een gedicht geschreven, maar dat is nooit gepubliceerd. Ik schrijf romans. Gedichten zijn in mijn ogen als limonadesiroop, sterk geconcentreerd. Proza is dan limonade met een scheut water erbij. Misschien dat ik er eens voor moet gaan zitten.”
Gerard Berends (1946) uit Emmen staat met tien gedichten in de bloemlezing, het maximum per dichter. “Samen met Sjoerd Kuyper ben ik de enige nog levende dichter met dat aantal”, zegt Berends. “Ik wil niet zeggen dat ik dezelfde keuze gemaakt zou hebben, maar ik geloof wel dat het een goed beeld geeft van mijn poëzie. Jammer dat geen van de bundels waar Komrij uit geput heeft, nog verkrijgbaar is.”
Ook Berends vindt het lastig om aan te geven waar kinderpoëzie ophoudt en de poëzie voor volwassenen begint. “De traditie is ontstaan met moralistische gedichten van Van Alphen uit de achttiende eeuw. Maar kijk naar Paul van Ostaijen – is dat voor kinderen? Van sommige van mijn gedichten weet ik het zelf ook niet. Ik ga niet zitten met het idee ‘dit wordt er voor een kinderen’. Het zijn eenvoudige observaties. Ik constateer.”
Tot deze zomer had Komrij nooit iets van Berends gelezen. “Ik ben niet iemand die graag achter mensen aanloopt”, zegt de dichter over zijn geringe bekendheid. Net als Ted van Lieshout heeft hij zich verbaasd over de totstandkoming. “Op basis van die vijf euro per gedicht krijg ik vijftig euro. Daar wordt de belasting niet rijker van. Ik ben het geld overigens al kwijt, want ik heb twee bloemlezingen gekocht.”
Boek: De Nederlandse kinderpoëzie in 1000 en enige gedichten. Samenstelling: Gerrit Komrij. Uitgever: Prometheus. Prijs: €25 (1040 blz.)