Geef het Nedersaksisch toch eens wat vaker door (nu ook voor Friezen)

1 Alexia  Gaoj met brommers kieken
Nog geen week geleden vestigde ik hier aandacht op de aangekondigde verdediging van het proefschrift Frisian and Low Saxon in flux waarin Raoul Buurke de staat van het Nedersaksisch en het Fries in de afgelopen decennia beschrijft.

Wat daarna gebeurde was te verwachten. Dagblad van het Noorden, mijn krant, plaatste een opiniestuk waarin schrijver Gerard Stout uit Peize van leer trekt tegen een verondersteld gebrek aan trots en een mogelijk daarmee samenhangend minderwaardigheidscomplex van streektaalsprekers.

Een dag later verscheen in de papieren Leeuwarder Courant een triomfantelijk paginagroot artikel onder de kop ‘Waarom het Fries beter beklijft dan het Nedersaksisch’. In het artikel, hier na te lezen, mocht Buurke nog een keer uit leggen dat Friezen hun taal vaker thuis gebruiken en beter doorgeven dan bewoners van het Nedersaksisch taalgebied.

Drie redenen worden aangevoerd. De eerste is dat de meeste Friezen het Fries zien als onderdeel van hun identiteit, die ze niet willen verliezen. De tweede is dat Friezen het nuttig vinden om Fries te spreken, waar Groningers al snel genoegen nemen met het Nederlandse taal. Derde reden die wordt aangevoerd is dat het Fries meer geld en bestuurlijke prioriteit krijgt dan het Nedersaksisch, wat terug te zien is in het onderwijs en de openbare ruimte.

Zaterdag verscheen in de papieren versie van Dagblad van het Noorden een bescheiden nieuwsbericht, je zou het veelbetekenend kunnen noemen, onder de kop ‘Fries geeft taal beter door dan Nedersaks’. Ook in dit stuk, hier na te lezen, komt Buurke aan het woord:

“In Friesland zie je dat de taal veel meer verweven is met de identiteit en dat het een vaste plek heeft gekregen op school. Ze zijn er trots op”, aldus de promovendus. Na de opmerking van een verslaggever dat over het Nedersaksisch veel vooroordelen bestaan, zegt de promovendus: “Bijvoorbeeld dat je, als je met een boers accent spreekt, minder intelligent bent.”

Tot slot pleit Buurke ervoor om op scholen ruimte te maken voor het Nedersaksisch. Daar hebben beleidmakers oren naar, aldus DvhN, verwijzend naar de hersteloperatie Nij begun. Binnen dat programma is vier miljoen euro gereserveerd voor – onder meer – het stimuleren van het Nedersaksisch via ontmoetingsplekken en scholen.

Dit alles ter introductie op het onderstaande.

Het Fries is aantoonbaar sterker verankerd dan het Nedersaksisch. Het is een gegeven dat het cultureel besef in Friesland* sterker is dan in Drenthe en Groningen, mede door de opstelling van de provinciale intelligentsia en lokale bestuurders. Waren zij niet opgestaan, dan was het Fries geen landstaal met bijbehorende budgetten en programma’s.

Later zijn ook in Drenthe en Groningen pogingen gedaan om de streektaal levend te houden. De provinciebesturen van Drenthe en Groningen trekken er inmiddels decennia achtereen geld voor uit. Er wórdt in het Nedersaksisch geschreven, zij het steeds minder. De Nedersaksische taal wórdt gebruikt door podiumkunstenaars, misschien vanuit artistiek oogpunt steeds beter.

Dat de taal minder wordt doorgegeven waardoor het aantal gebruikers afneemt heeft – ik zeg het Gerard Stout na – niets te maken met een gebrek aan trots of een minderwaarscheidscomplex. Het heeft, meen ik, met praktische toepassingsmogelijkheden te maken.

Vanaf de jaren vijftig, en versneld sinds de jaren zestig, zijn ouders in Drenthe en Groningen gestopt met het doorgeven van de taal aan hun kinderen. Dat deden zij vanuit de gedachte dat het hun kinderen verder zou helpen als die maatschappelijk iets willen bereiken. Die ouders hebben daar gelijk aan gehad.

Want wat heb je aan het Drents of Gronings als je een baan ambieert in Silicon Valley, Brainport Eindhoven of aan de Zuidas in Amsterdam? Wat heb je eraan in een stad waar de rector magnificus bij gebrek aan Nederlandstalige studenten zijn minister smeekt meer Engelstalig onderwijs aan te mogen aanbieden? Wat heb je eraan in een provincie waar de haven Seaport Groningen heet en Drenthe een halteplaats is tijdens de Tour of Holland?

Je kunt het leuk vinden of niet, op de werkvloer van de grootste werkgevers van Drenthe en Groningen, de Treant Zorggroep en het Universitair Medisch Centrum Groningen, is de voertaal Nederlands. De belangrijkste media in Nederland, de regionale omroepen en kranten meegerekend, hanteren bij voorkeur de Nederlandse taal. Het digitale berichtenverkeer in Nederland is in het Nederlands, met steeds meer Amerikaanse woorden.

Met het Nedersaksisch kun je in de voetbalkantine wellicht een grap vertellen, als je een stadion wilt bouwen moet je de taal van bestuurders en geldschieters machtig zijn. Een mondje Arabisch doet wonderen, Inshallah. Als je een klant of patiënt wilt helpen is streektaal handig. Maar als je erop uit bent om die klant via het wereldwijde web te bedienen, is het Nedersaksisch beperkend.

Taal is, precies zoals Gerard Stout stelt in zijn opinie, een middel om met elkaar te communiceren. En zoals altijd en overal geldt dat de meerderheid en de machthebbers de vorm en inhoud bepalen. Waarbij het nuttig is om te weten dat het Nedersaksisch sprekende deel in toenemende mate een minderheid vormt en in Den Haag de mond houdt.

Natuurlijk betekent dit niet dat het Nedersaksisch geen aandacht verdient. Alleen despoten en andere dommeriken laten talen zo snel mogelijk verdwijnen. Vraag is hoe de onvermijdelijke verdunning van het Nedersaksisch in betere banen kan worden geleid. Op fatsoenlijke wijze, met respect en waardering.

De status van het Fries als tweede officiële landstaal laat zien hoe dit kan en wat het oplevert. Onverlet de berichtgeving dat het Fries beter beklijft dan het Nedersaksisch toont het dat meer geld voor organisaties en projecten een vertragende werking heeft. Hooguit, want zo goed gaat het nu ook weer niet met de Friese taal. Ook daar is wetenschappelijk onderzoek naar gedaan.

Onderwijs kan daarin een positieve rol spelen. Het Centrum Groninger Taal en Cultuur (CGTC) en het Huus voor de Taol bieden voor zowel het primair als voortgezet onderwijs en volwassenen verschillende lesmethoden aan. Verwacht er niet te veel van. Hoewel sommigen het graag doen voorkomen is het onderwijs geen duizenddingendoekje.

Wie het Nedersaksisch wil laten voortbestaan zal het zelf moeten spreken, schrijven en er ook naar willen luisteren. Vooral thuis en op straat. Wie taal alleen op school leert, leert een vreemde taal. Daar zijn er al genoeg van.

*= In Zuidoost-Friesland, in de Stellingwerven, wordt Nedersaksisch gesproken. Friestaligen en hun bestuurders bekommeren zich daar weinig om. Met als gevolg dat ook daar het Nedersaksisch terrein verliest. Dat is niet iets om grutsk op te zijn.


Leest ‘De promotie’ van Herman Brusselmans

1 De promotie (2025) Herman Brusselmans
In de week dat Herman Brusselmans zich voor een rechtbank in Gent moest verantwoorden voor een column met de zin ‘Ik word zo woedend dat ik iedere Jood die ik tegenkom met een puntig mes los door de keel wil rammen’ trof ik in onze boekenkast op de redactie in Groningen zijn nieuwste boek aan, De promotie.

Eerste gedachte: het zal toch niet?

Eenmaal thuis zette ik het nieuwsgierig op een lezen. In de novelle maakte ik kennis met Walter Waterschoot, een auteur die al vele romans, essaybundels, toneelstukken, reportages en verzamelde korte verhalen of columns heeft gepubliceerd, maar dit keer een bundel met vijftig verzen wil schrijven.

Dat schrijven kost Walter geen enkele moeite. Hij kwakt zijn gedichten op papier. Een bijpassende titel valt hem in tijdens zijn slaap: Poëzie bij wijze van gedichten. Heel tevreden is hij er niet over, maar het kon slechter. Bovendien is er niemand op de uitgeverij die de gedichten wil lezen. Waar het om draait is de boel zo snel mogelijk gedrukt en aangeprezen te krijgen, zaken buiten de auteur om.

Het omslaan van de pagina’s kostte weinig moeite. Brusselmans hanteert ook in De promotie de soepele stijl die van een lezer nauwelijks inspanning vraagt en misschien wel om die reden van de auteur een beroemdheid heeft gemaakt. Desondanks bleef ik voortdurend op het puntje van mijn stoel zitten. Ik wachtte op het moment dat ‘de zaak’ ter sprake zou komen.

Voor wie het heeft gemist: Brusselmans reageerde in zijn column, in augustus vorig jaar geschreven voor tijdschrift Humo, op de dramatische gebeurtenissen in Gaza. De manier waarop hij dat deed leverde hem naast afkeuring van collega's en anonieme bedreigingen meerdere aanklachten op. Volgens het Joods Informatie en Documentatiecentrum in België (JID) zou hij het antisemitisme salonfähig hebben gemaakt.

De promotie biedt Brusselmans en zijn uitgeverij een uitgelezen mogelijkheid twee vliegen in één klap te slaan, dacht ik al lezend. Klap een: zich literair verweren tegen de aantijgingen en daarmee opkomen voor de vrijheid van meningsuiting. Klap twee: met een nieuwe, gedurfde tekst de aandacht vestigen op zijn kwaliteiten als schrijver en daarmee zijn naam rehabiliteren.

Tussen deze dreunen door vraag ik mij af of het in België is toegestaan jezelf hangende een rechtszaak verdedigen buiten de rechtbank. Mag een schrijver de vrijheid van meningsuiting in praktijk brengen als juridisch wordt betwijfeld of hij die vrijheid heeft overtreden? Of is het beter om tijdens het scheren, stil te blijven zitten. Kijk uit voor een mes bij de keel. Spannende materie die tot de verbeelding spreekt.

Nog nieuwsgieriger las ik verder. Na de laatste bladzijde van De promotie vouwde ik het omslag van de novelle open. Een reclameposter met de tekst ‘14,99. Ieder onverkocht boek is er één te veel’. Zoals vaker bij de boeken van Herman Brusselmans deugde er aan de vormgeving weinig tot niets. Maar wat was ik nu wijzer geworden?

De rechtbank van Gent doet naar verwachting 11 maart uitspraak in de zaak van het Joods Informatie- en Documentatiecentrum.


Een stamboekopinie over Jan Mankes in de Leeuwarder Courant

Ouderlijk huis en tuin (1914) Museum More
In Museum Arnhem en Museum Belvédère in Oranjewoud is gelijktijdig een tentoonstelling te zien met werk van de schilder Jan Mankes (1889 – 1920). Verschillende media hebben er reeds over bericht. Zie ook hier, bij Nieuwsuur. Of hier, bij Dagblad van het Noorden.

In Museum Arnhem gaat de aandacht uit naar de thematiek en techniek van Mankes. Ook is te zien hoe tijdgenoten en hedendaagse kunstenaars ‘rust zoeken in de onrustige wereld om zich heen’. In Museum Belvédère ligt de nadruk meer op werk dat Mankes maakte toen hij in Friesland verbleef.

Journalist Wietske Koen van de Leeuwarder Courant bezocht de tentoonstelling in Oranjewoud en schreef vervolgens een stuk voor de opiniepagina's van haar krant. Daar doet ze een beroep op de musea die Friese werken van Mankes in eigendom of bruikleen hebben de schilderijen terug te geven aan de omgeving waar ze volgens Koen horen. ‘Jan Mankes moat thúskomme’.

Waar was Jan Mankes thuis? Zijn levensloop voerde hem vanuit zijn geboorteplaats Meppel (Dr) in 1904 naar Delft (Zh), in 1909 naar Het Meer (Frl), in 1915 naar Den Haag (Zh) en 1916 naar Eerbeek (Gld) waar hij in 1920 is gestorven. Hij heeft meer buiten Friesland dan in Friesland gewoond.

Met haar oproep haakt Koen aan bij een legitimatie die het Rijksmuseum in Den Haag gebruikt om geldschieters zover te krijgen de beurs te trekken als er een must have op de markt komt: Rembrandt komt thuis. Maar ze haakt vooral aan bij de ontwikkeling dat sommige landen bij andere landen een claim neer leggen om (vermeend) geroofde kunst terug te krijgen. De kunst van Mankes is voor zover bekend niet geroofd, maar verkocht – dat mag ik althans hopen voor de familie van de maker.

Dan de vraag aan wie of wat de werken moeten worden teruggegeven. Directeur Han Steenbruggen van het in 2004 geopende Museum Belvédère, niet ver van de plek waar Mankes zes van zijn dertig levensjaren woonde, zal er geen nee tegen zeggen. Behalve als het betekent dat hij op zijn beurt kunst moet afstaan die buiten zijn regio is gemaakt, zoals die van kunstenaars die lid waren van De Ploeg uit Groningen.

Het wordt nog doller als de gedachtegang van Koen wordt toegepast op het oeuvre van de schilders die ooit Italië hebben bezocht om het vak onder de knie te krijgen en er vervolgens elders een beroep van te maken. Of kunstenaars die in de negentiende of twintigste eeuw naar Frankrijk trokken. Het grootste deel van het werk van Vincent van Gogh hangt nu in Amsterdam en Otterlo, plaatsen waar hij nooit thuis is geweest, als hij al ooit ergens thuis is geweest.

In het geval van Mankes, is het even ingewikkeld als vergezocht. Zijn – tijdelijke – ouderlijk huis en de bijbehorende tuin is inmiddels verdwenen, afgebroken in 1931 en daarna omgespit. De buurtschap waar het huis stond, is daarna opgeslokt door Heerenveen.

Thuis bestaat niet meer. We moeten het doen met een schilderij dat ooit is gekocht door Herman Melchers, stichter van Museum More in Gorssel. Tot en met 22 juni te zien in Oranjewoud.


Geef het Nedersaksisch toch eens wat vaker door

Friese en Nedersaksische Taalgebieden
Een nieuwe aflevering in de serie ‘dat wisten we al, toch goed dat het wetenschappelijk is onderzocht, want weten is nog geen meten’. Mijn oog viel op een persbericht afkomstig van de Rijksuniversiteit Groningen. Raoul Buurke, gespecialiseerd in dialectometrie, fonetiek, sociolinguïstiek, methodologie en statistiek, heeft daar onder de vlag van de Faculteit Letteren een proefschrift opgesteld met de titel Frisian and Low Saxon in flux.

‘Friezen gebruiken de taal vaker thuis en geven deze beter door dan bewoners in het Nedersaksisch taalgebied’, aldus het persbericht voouitlopend op een promotie 13 februari. ‘Ook vermengt het Fries minder met het Nederlands dan het Nedersaksisch, concludeert promovendus Buurke op basis van onderzoek naar de staat van twee talen.’

Buurke en zijn collega’s hebben aan de hand van een vragenlijst geschat hoeveel mensen het Fries of Nedersaksisch gebruiken in het Noorden. Op basis van 38.500 respondenten is gebleken dat ongeveer 48% van de bevolking in Friesland het Fries thuis gebruikt, terwijl maar 17% van de bevolking in Groningen en Drenthe het Nedersaksisch thuis gebruikt, aldus de onderzoeker.

Verder is becijferd dat rond de 70% van Fries-sprekende ouders consistent het Fries doorgeeft, terwijl het doorgeefpercentage van Nedersaksisch-sprekende ouders in een periode van 40 jaar sterk gedaald is: van ongeveer 50% voor kinderen geboren rond 1960 naar 30% voor kinderen geboren aan het begin van de 21e eeuw.

Ook aardig: uit Buurkes onderzoek blijkt dat de verschillende Friese varianten meer op elkaar zijn gaan lijken, maar niet op het Nederlands. Een vergelijkbaar patroon werd gevonden voor Groningse varianten, al zijn deze varianten juist wèl meer op het Nederlands gaan lijken.

‘Voor de andere Nedersaksische varianten zijn de lokale verschillen juist groter geworden. Buurke vermoedt dat dit komt doordat steeds minder mensen de streektaal via hun ouders leren en eerder van verschillende mensen in de omgeving. Hierdoor leren ze waarschijnlijk minder consistente uitspraakpatronen aan, waarvoor ook recentelijk bewijs is gevonden onder Brabantse streektaalsprekers.’

Nog een citaat uit het persbericht:

‘Voor het behoud van streektalen ligt volgens Buurke een verantwoordelijkheid bij zowel de overheid als streektaalsprekers zelf. 'De overheid kan beleid voeren om de streektaal actief te ondersteunen en om negatieve vooroordelen weg te nemen. Streektaalsprekers moeten zelf ook opkomen voor hun taal en durven te erkennen dat de taal een waardevol onderdeel is van hun identiteit en het culturele erfgoed, zodat het duidelijk is waarom iedereen baat heeft bij het behouden van de streektaal. Een taal is meestal niet meer terug te krijgen als die eenmaal verloren is.’


'Hiermee maak je een organisatie gek, helemaal gek'

You've got mail

Het moet kort na de laatste overname begonnen zijn, vier jaar geleden. Eerst waren het nog e-mails waarin ze op de hoogte werden gesteld van processen waar gewichtig over werd gedaan maar die zich op grote afstanden afspeelden.

Daarna volgden uitnodigingen voor online sessies en workshops. Aanvankelijk werden ze verstuurd vanaf het hoofdkantoor waarvan niemand wist waar het zich bevond – misschien bestond het niet eens. Later kwamen ze ook van dichter bij huis.

Vervolgens werd de ene na de andere cursus gelanceerd. De meeste waren vrijblijvend en ‘goed voor de ontwikkeling’. Andere waren verplicht en gericht op ‘optimalisatie en nieuwe noodzakelijke vaardigheden’.

Dan waren er de interne nieuwsbrieven. Hoewel bedoeld om personeel kort bij te praten over de nieuwste ontwikkelingen binnen het concern aangaande transities, passend bij de transparantie die het management in de geest van de tijd zei voor te staan, werden ze niet alleen in een steeds hogere frequentie verstuurd, ze werden ook steeds langer.   

Er waren dagen waarop ze zich ’s morgens aan het werk zetten en aan het einde van de dag op kantoor niet in de verste verte hadden gedaan wat leek op wat ze voor de overname nog wel deden. Het gekke was: niemand die hen erop aansprak dat hun productie, die ooit op prijs werd gesteld, zienderogen afnam. Het was alsof ze langzaam uit beeld schoven.

Hoewel het management nadrukkelijk de belofte had gedaan hen ‘mee te nemen in de ontwikkelingen’ probeerden ze aanvankelijk de aanzwellende informatiestroom te negeren. Dat gaf tijd en ruimte om als vanouds bergen werk te verzetten. Maar het veroorzaakte ook een verontrustend gevoel. Alsof ze iets belangrijks uit handen liet vallen: aansluiting.

Toen kwam de dag waarop ze van hun beeldschermen omhoog keken naar de plek waar kort daarvoor nog gewoon een digitale klok en een televisiescherm hadden gehangen. Een paar keer per jaar keken ze daar met z’n allen naar, op werkdagen dat er live sportwedstrijden werden uitgezonden en een collega ineens de afstandsbediening had teruggevonden.

Nu hingen er meerdere schermen, met steeds verspringende overzichten. Wie klaar was met het bijwonen van de online sessies, workshops en cursussen, wie alle e-mails voor intern gebruik had gelezen, ook de nepmails die door de afdeling beveiliging waren verstuurd, kon er makkelijk al zijn werktijd mee vullen.

Data, data en nog meer data, alles bedoeld voor intern gebruik. Om het beter te begrijpen waren cursussen en vervolgtrainingen beschikbaar.

Ze moesten denken aan wat laatst in een necrologie van een topman van een internationaal concern had gestaan. Die beweerde dat het bij een bedrijf gaat om lange termijnposities, marktaandelen en de consument gelukkig maken.

“Met de druk van de kwartaalcijfers, de borden met de actuele beurskoersen, daarmee maak je een organisatie gek, helemaal gek”, had de topman gezegd. En daarna, speciaal voor beleggers in het Engels: “I run a company. I don’t manage the stock exchange.”

Er was alweer een interne e-mail verzonden: dit keer met een nieuw vergaderschema.


Suze Sanders signeert 'Draogers van twiefellocht'

1 Suze Sanders signeert
Ter gelegenheid van de Poëzieweek interviewde ik voor Dagblad van het Noorden Suze Sanders over haar nieuwe dichtbundel Draogers van twiefellocht.

Wat is twiefellocht? In het woordenboek van de Drentse taal komt het niet voor. Wie naar de Nederlandse variant zoekt, twijfellicht, grijpt ook in de Van Dale mis. In oude Nederlandstalige teksten, van Cyriel Buysse en Henriëtte Roland Holst, staat het daarentegen wel. Dan wordt het gebruikt voor schemer, voor de overgang van donker naar licht en omgekeerd, en voor een gemoedstoestand.

Sanders gebruikte twiefellocht toen ze in Groningen, de stad waar ze nu vijftig jaar woont, een Drentstalig gedicht schreef over een ervaring die ze had aan de andere kant van de wereld, Nieuw-Zeeland. Onvoldraogen heet het gedicht: ‘Onvoldraogen kwam ik oet het duuster/ zwöm in twiefellocht en op de tast/ toda’k all dudelijker stemmen heurde// en luusterde hoe dit vertrouwd en vrömd/ met zaachte toets mien kleine wereld kleurden/ limdig as een aquarel.’

Meer in de papieren versie van Dagblad van het Noorden, deze week, deo volente. En nu reeds online.


Met zijn allen in stilte lezen, in boekhandel Daan Nijman

1 Stiltelezers Roden
Ook in Nederland komen steeds vaker mensen bij elkaar om in stilte een boek te lezen, in silent bookclubs. Voor Dagblad van het Noorden bezocht ik er een in Roden.

In die plaats nam Femke Liemburg van boekhandel Daan Nijman vorig jaar het initiatief voor de Stiltelezers. Om het lezen te stimuleren uiteraard – zonder zaaien geen oogsten. Maar ook omdat er behoefte aan is. Lezen in gezelschap, zo gaat het verhaal, is prettig. Helemaal als je na afloop met elkaar je leeservaringen deelt.

Ik deed die ervaring op in het hoekje met de zelfhulpboeken. Uit het zicht sloeg ik De allemansvriend van Arjan Visser open waarin een bijna uitgerangeerde journalist annex matig succesvolle romanschrijver zich laat verleiden voor een enorm geldbedrag een interview af te nemen met de bedoeling dat een plek in zijn krant te geven.

Visser schotelde mij een dilemma voor. Het duur betaalde interview kan de journalist de erkenning opleveren die hij nodig heeft om zijn midlifecrisis te boven te komen. Maar het interview kan hem ook in problemen brengen. Met de krant waarvoor hij schrijft bijvoorbeeld. Of met zichzelf. Wat is erger?

‘Keer diep bij jezelf naar binnen en zie: het geluk is er allang’, las ik op bladzijde 176. Is De allemansvriend dan toch een zelfhulpboek? Ineens was het uurtje voorbij. Tijd voor een nagesprek. Lees stilletjes verder in DvhN.


Op dinsdagavond aan tafel bij Renze Klamer

Harry Tupan bij Renze
Daar zit je dan, als directeur van een zeldzaam succesvol museum, met een bedrukt gezicht aan tafel bij Renze Klamer, presentator van een veel bekeken talkshow. Het was een lange autorit naar de studio. De voorgaande dagen waren slopend. Zo meteen komen vragen over het dieptepunt van je loopbaan, nota bene in het jaar dat je met pensioen gaat.

Maar eerst krijgt Jan de Hoop het woord. Deed hij niet iets met televisienieuws en weersberichten? Was hij niet gestopt met werk voor de camera? Beweert Renze dat de vriend van Jan zonder hem op vakantie gaat in de jungle omdat hij bang is voor spinnen? Wat zou dat? Nou ja, het kan best dat uit kijkcijferonderzoek is gebleken dat zoiets belangrijk is.

Nu gaat het ineens over spiraaltjes. God verhoede dat daar aan de verkeerde persoon een vraag over wordt gesteld. Een museumdirecteur weet veel, maar spiraaltjes zijn niet bepaald de specialiteit van iemand die kunstgeschiedenis heeft gestudeerd en tentoonstellingen maakt. Gelukkig zit Babette van Veen ook aan tafel. Goede tijden, slechte tijden. Zeg dat wel. 

Saskia Belleman is naar de kapper geweest, misschien met het geld dat ze heeft ontvangen na het winnen van de Machiavelliprijs. Een goede kapper, zo te zien. Het echte wonder bestaat eruit dat ze zeldzaam helder kan vertellen over zaken die in de grond duister zijn – De Telegraaf verdient er al decennia geld aan.

Dan is het nu tijd voor uitleg over de roof. Een zeer dramatische zaak. Media kunnen er geen genoeg van krijgen. Kranten staan er dagen vol van – behalve de Leeuwarder Courant, dat terzijde. Het museum is wereldnieuws omdat criminelen zich met explosieven toegang hebben verschaft tot een ondergrondse tentoonstellingsruimte en aan de haal zijn gegaan met vier archeologische objecten.

Het had iedereen kunnen overkomen, zeggen deskundigen. Als criminelen ergens hun zinnen op zetten, dan gaan ze er voor met bommen en granaten. Wat deze roof extra lading geeft, is dat het om museumobjecten gaat uit een politiek zeer onrustig land waar de Russen de verkiezingen naar de hand proberen te zetten.

De roof is een ramp. Pure overmacht. Tegen explosieven sta je machteloos. Wie verstand heeft van beveiliging weet dat. Wie kwaad wil en rekeningen wil vereffenen, spreekt van nalatigheid. Als de nieuwsberichten waar zijn, gaat een rechter bepalen welke kant de balans uitslaat.

Erger is dat het de objecten niet terugbrengt. Want daar gaat het om, om die helm en de armbanden. Niet om de waarde van goud, maar om de culturele betekenis van voorwerpen. Waren ze maar terug. Waren ze maar nooit weggeweest. Waren ze maar nooit geleend. Of uitgeleend.

Renze Klamer rond het item af. Vreselijk woord, item. De inwisselbaarheid alleen al. Zo meteen Natalie en Suzanne over de uitspraak van de rechter in het kort geding tegen massaspermadonor Jonathan én de terugkeer van Katja Schuurman in GTSG. Maar eerst nog wat andere opvallende dingen.


Leest 'Vleugelman', de Bomans-biografie van Gé Vaartjes

Vleugelman. Biografie Bomans Ge Vaartjes
Ik lees voor een bespreking in Dagblad van de het Noorden en een publieksinterview in De Literaire Hemel het boek Vleugelman, oftewel de biografie die Gé Vaartjes heeft geschreven over leven en werk van Godfried Bomans. Dat doe ik al een paar dagen. Vaartjes heeft veel bladzijden tot zijn beschikking gekregen.

Halverwege dacht ik: Bomans is een zak. Hij houdt geen enkele rekening met anderen, doet alleen maar waar hij zelf zin in heeft, hij loopt weg voor zijn verantwoordelijkheden, komt afspraken niet na, hij behandelt zijn vrienden onheus, laat zijn toekomstige vrouw staan, hij liegt en bedriegt. 

Zelf zou hij het woord ‘zak’ nooit gebruikt hebben. De grote stilist en verrassende denker Bomans zou eerder spreken van ‘schuinsmarcheerder’ en dan uitleggen dat dit woord op verschillende manieren kan worden opgevat. Hij zou kiezen voor ‘persoon die uit de pas loopt’ en redeneren dat het goed is als iemand uit de pas loopt, omdat het duidelijk maakt hoe je in de pas kunt lopen.

Over dat liegen zou hij ook een referaat kunnen houden. Hij zou kunnen beweren dat liegen goed is als de werkelijkheid er beter van wordt, als mensen erin willen meegaan en, al was het maar voor een moment, hun alledaagse beslommeringen vergeten en zich prettiger voelen. Liegen als verlossing, zeg maar.

Bomans was een fantast, dat wist ik al lang. Schrijvers varen er wel bij. Niet zelden begon hij een verhaal met de zin ‘Ik heb eens een man gekend’ of ‘Mijn oom Henk heeft meegemaakt’. Onschuldige zinnetjes, maar als ze vaak worden uitgesproken om iets duidelijk te maken, ook serieuze en persoonlijke zaken, dan gaat het de werkelijkheid vertroebelen.

Lezend in Vleugelman betrapte ik mij, zeker in het begin, een paar keer op het idee dat ik niet vertrouwde wat Vaartjes schrijft. Alsof ook de biograaf door zijn onderwerp bij de neus werd genomen. Eenmaal op dreef verdween dat wantrouwen. Vaartjes weet Bomans te ontmaskeren.

Hij doet dat overtuigend. Bijvoorbeeld door over de relatie te schrijven van vader Bomans en zoon Bomans. Wie het prachtige, openhartig bedoelde boekje De man met de witte das heeft gelezen kan denken dat deze relatie ijskoud was. Vaartjes laat zien dat dit niet altijd zo is geweest en misschien zelfs niet zo was.  

Hij voert bijvoorbeeld een schitterende brief op waarin de zoon aan zijn vader schrijft over de twijfel over mogelijke toekomst in een klooster. En later laat hij zien dat de vader wel trots was op de schrijver van Pieter Bas, anders dan de zoon in De man met de zwarte das, het slot van De man met de witte das, heeft geschreven.

Dat ik deze biografie bespreek voor Dagblad van de het Noorden heeft onder meer te maken met een verblijf van Bomans op Rottumeroog. Vaartjes begint zijn boek ermee, en laat het avontuur op het einde terugkomen. Ook dat bestaande beeld – Bomans die zijn eilandverblijf niet aankon – wordt drastisch aangepast.

Nu weer verder lezen.